De drama's en luisterspelen van N.P. van Wyk Louw: met volkswording en volk-zijn als inspiratie
Abstract
Throughout his life N.P. van Wyk Louw has both as a creative writer and as an essayist, reflected on the concept of Afrikaner nationalism. His dramatic works too, from Die dieper reg (1938) to Die pluimsaad waai ver of Bitter begin (1966) centre on this theme. The dramatic form is obviously much better suited to the in-depth exploration of this contentious subject matter than poetry. An analysis of the different dramas and radioplays brings to the fore that Van Wyk Louw provides a variety of answers to the question how an individual or a people can live in righteousness and justice.
1 Inleiding
N.P. van Wyk Louw (1906-1970) is beslist één van de invloedrijkste schrijvers uit de Afrikaanse literatuur. Hij is dichter, dramaturg, essayist en criticus. Zijn pleidooi voor een Afrikaanse literatuur die zich uit het gemoedelijke lokale realisme bevrijdt om naar grootsheid te streven heeft hijzelf in zijn eigen poëzie verwezenlijkt. Van Wyk Louw was de voortrekker van een nationale letterkunde: "iets wat op 'n natuurlike wyse uit 'n geestelike groeiproses voortspruit en aan 'n volk die reg gee om as afsonderlike groep voor die wêreld na vore te tree. Hierdie gedagte hang ten nouste saam met sy oortuiging dat die bestaansreg van die individu of die groep berus op die vraag of daardie individu of groep 'n "geestelike lewe" kan voortbring, dit wil sê die konkrete historiese pyn van die bestaan kan omskep in iets meer blywends: in skoonheid" (Olivier 1998:616). In heel wat opstellen bezint Van Wyk Louw zich ook over meer maatschappelijke en politieke kwesties. Zijn opstelbundels Lojale verset (1939), Berigte te velde (1939) en Liberale nasionalisme (1958) zijn hier voorbeelden van.
Van Wyk Louw bleef gedurende heel zijn leven trouw aan het Afrikaner nationalisme, ondanks zijn afwijzing van een aantal aspecten ervan. De kritiek van H.F. Verwoerd, de toenmalige eerste minister, op de opvoering van Die pluimsaad waai ver of bitter begin ter gelegenheid van het Republiekfeest van 1966 heeft N.P. van Wyk Louw erg getroffen. J.C. Steyn bericht uitvoerig over dit voorval in zijn biografie Van Wyk Louw: 'n lewensverhaal. Zelfs na twee jaar was het conflict nog niet van de baan en schrijft Van Wyk Louw: "Dit lyk my ons verset ons teen elke poging […] om ons te laat nadink oor die grondslae van ons volk-wees en ons volk-wil-wees. En hierdie verset het my al laat wanhoop wanneer ek telkens weer sien hoe 'n nas[ionale] Afr[ikaner] intellektueel hulpeloos en onbeholpe staan teenoor die vrae en bedenkings van teenstanders of bloot van 'n nuuskierige buitestaander. Omdat die Afr[rikaner] (sic) nooit diep oor die vrae rakende die gronde van sy nasionale voortbestaan nadink nie (l.w. ek praat hier van sy voortbestaan as volk, nie as individu nie), staan hy hulpeloos teenoor bedenkings oor sy grondslae" (Steyn II 1998:1044).
Van Wyk Louw zelf heeft zich als creatief schrijver en als kritisch intellectueel voortdurend bezonnen over het concept 'Afrikaner nationalisme' en steeds weer commentaar geleverd op de invulling die er in zijn tijd aan gegeven is. Ook in zijn dramatisch werk van Die dieper reg, 'n spel van die oordeel oor 'n volk uit 1938 tot aan Die pluimsaad waai ver of bitter begin uit 1966 loopt de reflectie over Afrikaner nationalisme en over het streven naar volkswording als een rode draad. In de meeste toneelstukken en luisterspelen die Van Wyk Louw geschreven heeft, wordt de problematiek van 'volk-wees' of 'volk-wil-wees' aangesneden. De dramatische vorm, met zijn dialogische opzet, leent zich uiteraard veel meer tot een veelkantige benadering en uitdieping van een maatschappelijk-politieke problematiek dan de lyriek.
In de dramatische teksten van Van Wyk Louw komen de verschillende fasen van de wording van het Afrikaner volk aan bod: de voorgeschiedenis en het ontstaan in Dias (1938), Die vonnis (1966) en Die eerste voortrek (1966), de groei in Kruger breek die pad oop (1966) en Die pluimsaad waai ver of bitter begin (1972) en de volle ontwikkeling in Koning-Eenoog of nie vir geleerdes (1963), Berei in die woestyn (1968) en onrechtstreeks ook in Germanicus (1956), Die held (1962) en Dagboek van 'n soldaat (1961). Asterion (1965) en Lewenslyn (1971) handelen over de existentiële onvrede van de mens en brengen een verdere ontginnig van het heersersmotief dat niet kan losgekoppeld worden van het denken van Van Wyk Louw over Afrikaner nationalisme. Eerst zal Die dieper reg, dat handelt over het fundamentele bestaansrecht van een volk besproken worden; vervolgens zal ingegaan worden op de dramatische teksten waarin facetten uit de geschiedenis van het Afrikaner volk en de heersersproblematiek belicht worden; afsluitend zal Die val van 'n regvaardige man (1976), 'n luisterspel over recht en gerechtigheid aan de orde komen. Blomme vir die winter (1974), valt, als een verhaal over een onmogelijke liefde, buiten dit thematische raamwerk en zal niet behandeld worden.
De dramatische teksten van N.P. van Wyk Louw weerspiegelen en weerkaatsen elkaar. Door de gelijklopende thematiek ontstaat er een hecht netwerk van relaties, wat heel wat boeiende stof voor nader onderzoek oplevert. Een analyse van de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende dramatische teksten zal toelaten om de invulling die Van Wyk Louw in dramavorm aan de concepten 'volk-wees' en 'volk-wil-wees' gegeven heeft nauwkeuriger te bepalen en daardoor bijdragen tot een scherper beeld van de houding die Van Wyk Louw ten opzichte van het Afrikaner nationalisme inneemt. Het zal het ook mogelijk maken om de verdiensten van het dramatische werk van Van Wyk Louw beter te beoordelen en om de relevantie ervan aan het begin van het nieuwe millennium nauwkeuriger in te schatten.
2 Het bestaansrecht van een volk
Die dieper reg met als ondertitel ''n spel van die oordeel oor 'n volk' is de eerste dramatische tekst die Van Wyk Louw geschreven heeft. De aanleiding was de eeuwfeestherdenking van de Grote Trek in 1938. Voor een volksfeest georganiseerd door de Afrikaanse Kultuurraad van Pretoria naar aanleiding van de hoeksteenlegging van het Voortrekkermonument op 16 december 1938 kreeg Van Wyk Louw het verzoek om een kort drama over de Grote Trek te schrijven.
De aard van de opdracht heeft ongetwijfeld de inhoud en de uitwerking ervan beïnvloed. Zoals de ondertitel aanduidt, staat niet een individu maar wel een volk centraal. In een voorwoord getiteld 'Inhoud' beschrijft de auteur de essentie van zijn stuk als volgt: "Die trekkers noem hul lyding, maar eis hul reg, nié om die smart wat hulle verduur het alleen nie, maar om die daad self waarmee hulle die geloof aan hul bloedsbesef se waarde betuig het; en hulle vermoed dat ook daardie bloedsbesef die uiting van die wil van God is. Aan die einde klink die Stem van die Geregtigheid op om die sekerheid te gee dat die kragtige en eenvoudige daad van die Trekkers voor God regvaardig is, en dat hulle as volk in die land wat hulle verower het, sal bly bestaan" (9-10).
Het versdrama poneert dat de voortrekkers in gerechtigheid gehandeld hebben. Het zoeken van een volk naar vrijheid is een zuivere daad, die uit reine wil geboren is. De verwezenlijking van dit volksstreven is de uitdrukking van het volksbloed dat een onweerstaanbare kracht heeft. Het gaat onvermijdelijk gepaard met opoffering, lijden en dood. Doorheen het drama wordt de klem gelegd op de smart die een inherent deel van de Grote Trek vormt. De voortrekkers vergelijken hun opofferingen en lijden zelfs met de kruisdood van Christus: "My God, my God, het U ons so verlaat, en was ons kruisiging verniet?" (30). Ze zijn er vast van overtuigd dat ze de wil van God uitgevoerd hebben. Hun nederigheid, godsdienstigheid en kleinheid moeten aan God welgevallig zijn. Het zijn de zuivere wil en de daadkracht van de voortrekkers die hun het diepere recht verschaffen om voor eeuwig te blijven voortbestaan: "afsonderlik en trots en vry!" (39). Tegenover de argumenten van de voortrekkers, verwoord door Voorspraak en een aantal representatieve voortrekkersstemmen, worden de tegenwerpingen van de Aanklaer geplaatst. Hij voert aan dat de daden van de voortrekkers niet het nodige gewicht dragen om te blijven staan. De Afrikaners vormen geen machtig volk. Slechts in zijn eerste tussenkomst verwijst hij naar de concrete omstandigheden waarin de trek plaatsgevonden heeft:
Maar ék staan hier en kla hul aan:
in opstand het hul uitgegaan,
die bande en die wet verbreek,
en dwaas hul in verderf gestort
om grond te roof en ryk te word -
laat die Ewige Reg sy eer nou wreek. (19)
Op deze concrete argumenten gaat de tekst niet verder in zodat het betoog van de Aanklaer uiterst vaag blijft. De dramatekst ontlichaamt de problematiek over het recht van een volk om te bestaan en maakt er een abstracte discussie van. De personages zijn geen individuen maar functies en representatieve gestalten. Bovendien wordt het optreden van de voortrekkers niet binnen een specifiek historisch raamwerk geplaatst en ook niet gekoppeld aan de verdere geschiedenis van de Afrikaner. Niet eens de Anglo-Boerenoorlog van 1899-1902 waarin het Afrikanervolk zijn zelfstandigheid en onafhankelijkheid verloor, komen ter sprake. De Grote Trek wordt op deze manier uit de geschiedenis gelicht waardoor het volks- en vrijheidsstreven van de voortrekkers een absolute waarde krijgen. Alleen het trotse streven van een volk naar vrijheid, de abstracte daad zelf, en niet uitvoering ervan, wordt gelijkgesteld met de verwezenlijking van de wil van God. De Stem van Geregtigheid stelt het in de volgende woorden:
Gaan heen en weet dat julle reg
en daad voor God kan staan
omdat dit krag en eenvoud was,
omdat Hy self eenvoudig is:
één suiwer Wil, één ewige Daad
en bokant alle wisseling vas. (39)
Ook het begrip 'volk' krijgt een vage, ongrijpbare en a-historische inhoud. Er wordt slechts verwezen naar de trots, de vrijheidsdrang en het volk dat onsterfelijk zal zijn:
solank hy daardie bloed wil suiwer hou
bo wins en ydel woorde en medely. (33)
Een volk dat onderdrukt wordt, heeft het recht om de onderdrukking af te schudden:
As jy 'n trotse volk verkneg,
Word ópstand teen die reg sy reg. (19)
Van Wyk Louw interpreteert het zoeken naar vrijheid van de voortrekkers als een fundamenteel recht. Alleen het einddoel wordt voor ogen gehouden, niet de manier waarop dat doel bereikt wordt. Zowel de religieuze verankering als de onthistorisering houden een onvoorwaardelijke ondersteuning in van de nationalistische aspiraties van de Afrikaner die met de eeuwfeestviering van de Grote Trek een sterke impuls kregen en door Die dieper reg ongetwijfeld versterkt zijn. Steyn schrijft over de reactie van F.E.J. Malherbe op het versdrama het volgende: "Selfs F.E.J. Malherbe was heel positief: "Hierdie poësie van Van Wyk Louw is dus geen terugval in die patriotiese digkuns van vroeër nie, maar in eie styl en in suiwer voortsetting van sy vorige digkuns [...] toon Van Wyk Louw hoe hy moderne digter kan wees, in subtiele skoonheid, en tog Afrikaner-getrou aan die 'bloedsbesef se waarde' - en dit is 'n dubbel oorwinning!"" (Steyn I 1998:247).
Het is vanuit een achternaperspectief onmiskenbaar dat deze voorstelling van zaken volledig achterhaald is. De situatie waarin het Afrikaner volk zich momenteel bevindt, is radicaal veranderd in die zin zelfs dat nu de andere bevolkingsgroepen zich op het raadsplan van God beroepen om zich het recht toe te eigenen in opstand te komen tegen de overheersing van de blanke. In het werk van de bruine schrijver A.H.M. Scholtz is dit gegeven prominent aanwezig.
Bovendien mist Die dieper reg overtuigingskracht omdat er geen dramatisch conflict is. De Aanklaer krijgt nooit de gelegenheid om ernstig weerwerk te bieden tegen de argumenten die Voorspraak aanvoert. Zijn opwerpingen zijn noch onderbouwd, noch consistent. De stemmen van de voortrekkers drukken hem uiteindelijk helemaal naar de achtergrond. Deze ongebalanceerdheid is onvermijdelijk als de dramaturg zelf helemaal overtuigd is van het gelijk van de voortrekkers. Als ideeëndrama is Die dieper reg te eenzijdig om geloofwaardig te zijn. Het is een gelegenheidswerk dat ondanks enkele prachtige lyrische passages niet aan de tand des tijds ontkomen is.
3 De eerste fase van volkswording
De hoorspelen Dias, Die vonnis en Die eerste voortrek handelen over de voorgeschiedenis en de vestiging van de Kaapkolonie. Dias is een luisterspel dat de ontdekking van de rondvaart om het zuidelijke punt van Afrika door Dias in 1487 beschrijft. Dias is een man van de daad die gedreven is door eerzucht en trots. Hij wil door de ontdekking van de zeeroute naar Indië zijn naam vereeuwigd zien. Na de ronding van de Kaap wil hij dan ook blijven verder varen en hoopt daarbij op een teken van God als bevestiging en goedkeuring van zijn streven. Maar uiteindelijk is hij gedwongen om terug te draaien. De scheepsraad en de bemanning zien geen heil in verdere gevaren en ontberingen. De opdracht van de koning is immers uitgevoerd. Dias wordt door zijn eigen bemanning gekortwiekt. Tegenover Dias met zijn geldingsdrang staat Johan Infante die plicht en redelijkheid vertegenwoordigt. Dias voelt zich vernederd en ontgoocheld. Hij heeft niet bereikt wat hij wou. Bovendien lijkt het nieuwe land weinig of geen pespectieven te bieden:
Dit is die keerpunt dan. Hier loop en kraak
ons tog maar net weer deur die skulpe
by hierdie roemlose riviertjie in 'n land
wat ewe minderwaardig is,
en wat geen mens sal prys en sê: Dis myne. (36)
Dias komt dan tot het besef dat het teken van God juist het feit is dat er geen teken was:
Hy was nie stil, nie niks, nie dadeloos nie,
maar toornig – of Hy het Sy eie tyd:
van my, van my wou hy die werk nie hê nie. (39)
Dias ziet in dat hij slechts een nederig instrument in de hand van God is en dat God hem niet wou gebruiken. Hij wil dan ook zijn naam niet geven aan een baken op het land: "Niks sal my naam dra nie. Want ek was niks" (40). Dias komt door zijn vernedering tot het inzicht dat God zijn eigen plan heeft. Hij geeft zich dan ook volledig aan de Goddelijke wilsbeschikking over. Hij is gelouterd. Hij beseft nu dat zijn dadendrang een ijdel streven was en hij verwacht niet langer van God dat hij zijn ambitie in vervulling moet laten gaan. Alle zin en zinvolheid komen immers van God:
En nou't ek niks gedoen nie,
en is die werk gedaan. Ek was 'n klip;
ek was nie bouheer nie. En hinderlik
en vaag vermoed ek dat my daad, my krag,
anders sal groei as ek gemeen het, wild
nog sy lote uitstoot in 'n aarde
wat ek nie ken nie, onder mense en volke
wat anders wil. (44)
De verwijzing naar de mens als 'klip' of steen, die ook in Die dieper reg voorkomt, duidt op zijn beperktheid. Hij moet zich overgeven aan de ondoorgrondelijkheid van de Goddelijke wilsbeschikking om vrede te kunnen vinden.
In Dias geeft Van Wyk Louw een totaal ander antwoord als in Die dieper reg op de vraag naar zin en zingeving. De daad zelf is niet langer uitdrukking van de wil van God. Dias weet niet, in tegenstelling tot de vanzelfsprekende aanname van de voortrekkers, wat de wil van God is. De daad zelf is niet langer een intrinsiek teken. De kruisen die Dias als bakens uitzet, zijn niet langer triomfalistische symbolen van Goddelijke uitverkiezing:
Dan sal ek hier my verste kruis, Gregorius,
laat plant.
Leitao, laat die langskuit kom,
en bring hom hier: op hierdie voorgebergte
in hierdie duinsand en die duin se biesies
sal hy moet wag. (31)
Dias is een drama over hoogmoed die tot een val komt. Het is inzichtgevend dat de motivatie van Dias een persoonlijk karakter heeft. Dias wil op de eerste plaats voor zichzelf eer en roem verwerven. Zijn vaderland en zijn koning zijn voor hem van weinig of geen tel. Op die manier wordt er volledig weggebroken van een nationalistische interpretatie van de daden van Dias. Integendeel, Johan Infante wil door terug te keren de bevelen van de koning letterlijk uitvoeren, terwijl Dias, gedreven door zijn persoonlijke eerzucht, wil verder varen in de hoop om de zeeroute naar Indië te ontdekken. God verleent hem deze gunst niet. Dias kan zich dan ook niet voorstellen wat de gevolgen van zijn reis voor zuidelijk Afrika zullen zijn. Hij kan net tot God bidden om het nog onbekende land bij te staan:
En wees
by dié land, by daardie eensaam land
wat ek gevind het … nie wou vind nie. (47)
Inderdaad, "die hoop van die wat ná ons kom" (40) zal op het land gevestigd worden. Terwijl voor Dias de ontdekking van de zeeroute om de Kaap geen bekroning kon zijn, was de trek naar het binnenland van de voortrekkers wel een tocht naar een finale bestemming. Voor hen was het onbekende binnenland het land van hoop, het beloofde land, waarop de zegen van God rustte.
De volgende stappen in de geschiedenis van de blanke aanwezigheid in zuidelijk Afrika worden beschreven in Die vonnis en Die eerste voortrek. Beide luisterspelen zijn samen met Kruger breek die pad oop in één bundel opgenomen. Die vonnis heeft een lichtere aanslag dan Dias. Toch sluit het er rechtstreeks bij aan in de zin dat het ook handelt over teleurgestelde ambitie. Het stuk speelt zich af in 1665. Jan van Riebeeck is Secretaris van de Raad van Indië. Het valse trompetgeschal van een muzikant, herinnert hem aan een anekdote uit zijn Kaapse periode waarin Korporaal Van der Laak zich schuldig maakte aan insubordinatie. Zijn vonnis wordt door Van Riebeeck omgezet in de opdracht om trompet te leren spelen. De verwoede pogingen van Van der Laak om het trompetspel onder de knie te krijgen worden voor iedereen een eindeloze pijniging. Groot is dan ook de verbazing van Van Riebeeck als Van der Laak bij het bezoek van een grote vloot uit Indië foutloos het Wilhelmus speelt. Dit kleine voorval wordt tot het beeld van het potentiaal van de Kaap, zoals de groentetuin en de wijngaard. Van deze mogelijkheden was Van Riebeeck zich grotendeels onbewust.
In de tekst overheerst een melancholische stemming. Ze houdt vooral verband met het besef dat een leven voorbijgegaan is zonder dat men ingezien heeft of zich bewust was van de vruchtbaarheid van het werk dat geleverd is. Van Riebeeck kan alleen maar verzuchten: "Miskien is die werk wat ek daar gedoen het, nie niks, nie niks nie ..." (27). Hijzelf zal het, zoals Dias, nooit weten.
Het luisterspel wijst op het beperkte inzicht dat het individu heeft. In tegenstelling tot Dias wordt hieraan geen religieuze invulling gegeven. Zowel Dias als Die vonnis wijzen erop hoe belangrijk de rol van respectievelijk Dias en Van Riebeeck waren in het ontwikkelingsproces van zuidelijk Afrika. Beide historische figuren liggen aan de basis van alle verdere groei. De twee teksten maken het duidelijk dat het individu, ondanks zijn beperkte inzicht, toch een belangrijke bouwsteen kan zijn in de realisatie van iets groots. Impliciet wordt hiermee de blanke kolonisatie van zuidelijk Afrika als positief voorgesteld.
Die eerste voortrek is gesitueerd in 1691 tijdens het gouverneurschap van Simon van der Stel. Het luisterspel handelt over de uiteenlopende ambities van Willem en Abel, de twee zonen van een boer. Op Abel oefent het onherbergzame binnenland een grote aantrekkingskracht uit. Hij ziet het als een ideaal gebied voor schapenteelt. Het is zijn droom om het binnenland mak te maken en op die manier ook aan het gezag van de VOC, die alleen maar op geld belust is, te ontsnappen. Daarom wil hij niet naar zijn vader luisteren en terug naar de Kaap trekken: "Hier sal ons 'n groot volk word, ons sal 'n land hê soos Vader en die oumense nie van weet nie" (38). De vader ziet ten slotte in dat het het beste is dat Abel zijn droombeeld waarmaakt. Maria is bereid het leven van Abel te delen. De reden is, betekenisvol, niet zozeer Abel zelf, maar eerder haar liefde voor het land en de schapen.
In dit luisterspel krijgen twee krachten gestalte die tot het ontstaan van het Boerenvolk geleid hebben: de aantrekkingskracht van het land en de drang naar vrijheid. Dat de vrijheidsdrang van de Boeren onvermijdelijk de onderwerping van de zwarte bevolking met zich brengt, ontgaat Van Wyk Louw helemaal. De inheemse bevolking vormt geen bedreiging. Apools, een Hottentot, is een arbeider op de boerderij. Ook naar de Bosjesmannen wordt verwezen. Ze zijn niet te vertrouwen maar terzelfder tijd zijn ze schadeloos: "Ek wens ek had die geweer gehad, dan het ek 'n bokkie vir hulle geskiet. Die ou nasie is almelewe honger" (33). Het enige probleem dat de moeder heeft met het besluit van Abel om het binnenland in te trekken is dat er nogal wat blanke dieven in de grensstreek wonen: "Dis mense wat nie die vrees van die Here ken nie" (38).
De vader hanteert uitsluitend een gezagsargument om zijn zoon van zijn plan te doen afzien: de eis van gehoorzaamheid aan de wensen van de vader, de wetten van de gouverneur en de geboden van de bijbel. Abels droom is echter zo sterk dat zelfs het inroepen van de blanke patriarchale gezagsinstanties hem er niet van kan overtuigen om zijn plannen te laten varen. Zijn drang tot zelfverwezenlijking wil hij niet laten kortwieken. Abel stoort zich zelfs niet aan het feit dat zijn vader een beroep op de bijbel doet: "Julle sal wegtrek uit die land wat die Here vir ons gegee het. Julle sal gevare ingaan. En Hy sal Sy hand nie oor julle uitstrek nie. Daar sal bloed wees!" (38). In wanhoop vraagt de vader aan God dat hij zijn zoon tot gehoorzaamheid dwingt. Abel blijft echter halsstarrig volharden waarop de vader aanvaardt dat hij zijn eigen weg gaat: "Só het ek teen goeie raad my vaderland verlaat. En dit moet ek sê: die Here was tot nou toe nog met my. Ons moet vra dat Hy vir jou ook sorg. En jy moet nie wild word nie" (42). Als afscheidsgroet haalt de vader de woorden van Abraham aan Lot aan waarmee hij te kennen geeft dat hij verdere familie-onenigheid wil vermijden en aanduidt dat niet alleen de Kaap maar het hele land door God voor de blanken bestemd is.
Inzichtgevend is de abrupte verschuiving van goddelijke afwijzing tot goddelijke goedkeuring. Wat eerst tegen de wil van God was, wordt in een handomdraai omgebogen tot de uitvoering ervan. Hier schuilde de kern voor een dramatisch conflict dat Van Wyk Louw onontgonnen heeft gelaten. Als gevolg hiervan verliest het luisterspel zijn overtuigingskracht. Ongehoorzaamheid is met de mantel van de ouderlijke liefde bedekt, opstand tegen het wettelijke gezag als gerechtvaardigd voorgesteld en de verdere indringing in en inbezitneming van zuidelijk Afrika door middel van bijbelcitaten van een Goddelijk fiat voorzien. De inwijkeling is in een oogwenk tot heerser uitgegroeid; de rechtmatigheid van zijn streven wordt niet ter discussie gesteld en simpelweg als een voldongen feit aanvaard.
Die eerste voortrek is geschreven vanuit een zuiver blank perspectief dat met aanhalingen uit de bijbel onderschraagd wordt. Het trekt daardoor de lijn van Die dieper reg verder.
4 De bittere groei tot een volk
De Grote Trek leidde op termijn tot de oprichting van de Boerenrepublieken Transvaal en Oranje Vrijstaat. Kruger breek die pad oop en Die pluimsaad waai ver of bitter begin handelen beide over deze fase van volkswording. In Kruger breek die pad oop wordt de omvorming van Transvaal tot een eengemaakte natie waar wet en gezag heersen beschreven. Verschillende facties bevechten elkaar voortdurend. Het gezag van de Volksraad en van het Gerechtshof worden niet erkend. Kruger maakt een einde aan de chaos door iedereen tot het aanvaarden van het wettelijke gezag te dwingen. Hierdoor kan een volk gesmeed worden dat in vrede kan leven en grote dingen verwezenlijken. De taak van Kruger is zwaar maar hij gelooft onvoorwaardelijk in de rechtmatigheid van zijn zaak en laat het aan God over om over zijn optreden te oordelen. Kruger is een man uit één stuk die niet voor zijn tegenstanders wil buigen. Als drama mist Kruger breek die pad oop echter spanningskracht omdat Kruger zijn opponenten gewoonweg vermorzelt. Alleen een enkel moment van zelftwijfel en het bewustzijn van de zwaarte van zijn taak geven hem een beperkte mate van kwetsbaarheid.
Het perspectief van Kruger domineert het drama. Dat ook Schoeman, een van de hevigste tegenstanders van Kruger, van dezelfde argumenten gebruik maakt, namelijk een beroep op recht en gerechtigheid en op het volksbelang, krijgt geen verdere aandacht. Is het het vertrouwen dat Kruger in God stelt dat hem laat zegevieren? Maar waarom zou Schoeman verkeerd zijn en Kruger juist? Voor Van Wyk Louw is het ongetwijfeld doorslaggevend dat het optreden van Kruger tot volkswording geleid heeft. Kruger breek die pad oop is een sterk pleidooi voor eenheid onder de Afrikaners omdat dat in het belang van het volk is.
Zowel de noodzaak tot 'saamstaan' of een bundeling van krachten als de ondergeschiktheid van het individuele aan het algemene belang zoals vertegenwoordigd door het wettelijke gezag worden sterk beklemtoond. Voor deze zaak wordt zelfs het bloed van de eigen volksgenoten vergoten. Kruger stelt erg nadrukkelijk dat op de eerste plaats de wet moet gehoorzaamd worden en dat het oordeel over de rechtmatigheid van de wet aan God moet worden overgelaten: "Die wetteloosheid moet uit hierdie volk uitgebrand word. Soos Sodom en Gomorra sal die vuur op ons moet val. Maar dis vir my verskriklik dat die Here my gekies het om dit te doen" (73). Kruger versaagt niet: "dit is vir my volk, vir my volk se behoud dat ek hierdie werk moet doen" (66). Hij slaagt ook daarin: "Ons volk is klein. Aan weerskante lê gevaar. Maar nooit weer moet ons teen mekaar die wet in eie hande vat nie. Miskien sal daar dan seën kan kom" (76).
Kruger vecht zijn strijd om wet en orde onder het vaandel van God. Wettelijkheid en gerechtigheid vallen daardoor impliciet samen. In Die dieper reg en Die eerste voortrek is dat helemaal niet het geval. Abel gaat tegen de verordening van Simon van der Stel en tegen het gezag van zijn ouders in om zijn eigen toekomst uit te bouwen. In Die dieper reg worden de voortrekkers door de Aanklaer beschuldigd van "wetloosheid en eie sin" (19). Ze nemen hun lotsbestemming die tot volkswording zal leiden in eigen handen. Volkswording is ook de drijfveer in Krugers optreden. Hij moet het ideaal van volk-zijn echter op een heel andere manier proberen te verwezenlijken, namelijk door het belang van het wettelijke gezag, dat democratisch verkozen is, voorop te stellen.
Zowel in Die dieper reg, Die eerste voortrek als in Kruger breek die pad oop staat de ontwikkeling tot volk voorop. Het is het centrale gegeven. De argumentatie wordt telkens aangepast om de totstandkoming van de Afrikaner natie te rechtvaardigen. Vandaar dat naar gelang van de omstandigheden van totaal andere argumenten, die herhaaldelijk in botsing met elkaar zijn, gebruik gemaakt wordt. Van Wyk Louw neemt telkens een pragmatisch standpunt in om het belang van volkswording en van volk-zijn te bevestigen. Als gevolg van deze tegenstrijdigheden ontbreekt een samenhangende visie op recht en gerechtigheid en op de manier waarop de daden van een individu en van een volk moeten worden beoordeeld.
Die pluimsaad waai ver of bitter begin is een opdrachtstuk dat Van Wyk Louw schreef ter gelegenheid van de Republiekfeestviering in 1966. Het drama heeft het optreden van President Steyn tijdens de Anglo-Boerenoorlog als focus. Reeds de keuze van dit onderwerp is veelzeggend. Door het verlies van de oorlog werd de Afrikaner tot een Brits onderdaan. De zware beproevingen van de vrouwen en kinderen in de concentratiekampen en de vergeefse heldendood van de burgers op het strijdveld werden na de oorlog aangewend om eenheid onder het Afrikaner volk te bewerkstelligen. Het gevoel van solidariteit werd de belangrijkste hefboom tot politieke bemachtiging. Na de verkiezingsoverwinning van de Nationale Partij in 1948 wordt de herinnering aan de Anglo-Boerenoorlog nog steeds opgeroepen. Nu dient het verleden om de Afrikaner te waarschuwen dat hij de macht niet meer uit handen mag geven. Hij kan niet toelaten dat hij weer onderdrukt wordt.
Van Wyk Louw neemt Steyn, de president van de Oranje Vrijstaat tijdens de Anglo-Boerenoorlog, tot centrale figuur. Hij was de man die tijdens de oorlog de Afrikaners bezielde en standvastig hield. Hij was: "die siel van die vryheidsstryd – die man wat moed gehou en die inspirasie gegee het wat mense gekeer het as hulle wou oorgee" (Steyn II 1998:1019). President Steyn wordt door Van Wyk Louw als een nieuw soort Afrikaner voorgesteld: "Nie net plat Boer, soos ons sê nie … waarom moet 'n Boer plat wees, waarom? Nie net eenvoudig, gelowig sterk, aartsvaderlik nie – laat ek uitpraat! Ek het gevoel: hier het die Afrikaner wýsheid geword en intellek; gelyk of bo die Engelse se bestes, beskaafd; méér as hulle Milners en ander. Want ook nog goed van hart bý die wysheid en verstand" (25).
Steyn moet tegen allerlei weerstanden ingaan: generaals die dapper zijn, zoals Cronjé, maar door hun koppigheid verkeerde militaire strategieën volgen, Boeren die de strijd staken en zelfs bij de vijand aansluiten, Bloemfontein dat door de vijand bezet is zodat de President zich verplicht ziet zich voortdurend te verplaatsen, verkeerde keuzen in verband met de mijnen in Transvaal en zijn eigen toenemende fysieke zwakte.
Steyn raakt meer en meer in het nauw maar hij blijft ondanks alles getrouw aan zijn belofte om de onafhankelijkheid van zijn republiek niet weg te tekenen: "Maar dan sal ons deur geen eed gebind wees nie. En as ons dag kom! As ons dag kom … dan is ons vry!" (78). Hij is er rotsvast van overtuigd, al kent hij ook enkele momenten van twijfel en moedeloosheid, dat de Afrikaner vecht voor een rechtvaardige zaak. Hij raakt meer en meer geïsoleerd maar hij blijft steeds in eer en geweten handelen. Ondanks zijn vastberadenheid wordt hij nooit hoogmoedig. Hij is zich, in tegenstelling tot Dias, duidelijk bewust van zijn menselijke beperktheid:
Ek bid u, Heer, laat dit nie 'n politikus se sekerheid wees nie;
laat dit selfs nie 'n staatsman se versekerdheid wees nie.
Ek is 'n sondige mens; my oordeel is vol van my:
vol van my wens, mý eersug, my gebrék aan insig:
Ek: Steyn; ek arme, ellendige mens. (53)
In de loop van het drama demythologiseert Van Wyk Louw het optreden van de Boeren in de Anglo-Boerenoorlog. Hij vestigt vooral de aandacht op hun onenigheid en tweedracht, niet alleen over de militaire strategieën die moeten worden gevolgd. Zo zijn er Boeren die het nut van de oorlog helemaal niet inzien, de strijd staken en hensoppers of joiners worden, zoals Jan Visser. Ze worden zelfs als de verantwoordelijken aangewezen voor het afbranden van de boerderijen en voor de oprichting van de concentratiekampen. Ook Grootvader Visser, die zelf te oud is om te gaan vechten, pleit voor overgave aan de Engelsen. Hij verdedigt zijn standpunt met bijbelcitaten. Dat zowel voor- als tegenstanders van de oorlog hun argumentatie op de bijbel stoelen, suggereert natuurlijk dat de bijbel over deze aangelegenheid geen uitsluitsel kan bieden. Van Wyk Louw gaat zoals in Kruger breek die pad oop niet verder hierop in. Visser wordt terechtgesteld wegens hoogverraad. Ook over het aanknopen van vredesonderhandelingen bestaat er geen eensgezindheid in het kamp van de Boeren. Bovendien gedragen de burgers te velde zich niet altijd als helden. Ze zijn erg gretig om de strijd te staken en naar hun boerderijen terug te keren.
De Engelsen moeten zelfs als voorbeeld voor de Boeren dienen: "Generaal, ek wil hê ons moet 'n volk wees soos één man, één wil, gehoorsaam, getrou tot die dood, gewillig om op te offer … So is die Engelse vandag. Ons nie" (40). Voor de dapperheid van Wauchope en Hannay hebben de Boeren de grootste bewondering. Ook de Engelse soldaten zijn zoals de Boeren, de slachtoffers van een vraatzuchtige oorlogsmachine: "Ons het 'n vyand van goeie mense - of, mense soos ons. Hulle word in hierdie oorlog gedryf soos geen volk nog ingedryf is nie. Hefoffers, toonoffers, brandoffers. Hulle én ons; vir wie? Die Here moet vir ons én vir hulle genadig wees" (38).
Van Wyk Louw brengt een genuanceerde benadering van de Anglo-Boerenoorlog. Die pluimsaad waai ver of bitter begin wijkt daardoor sterk af van de traditionele voorstelling van deze white man's war. Toch bevestigt Van Wyk Louw tegelijkertijd ook een aantal stereotypen: de vrouwen blijven nog altijd standvastig; er zijn nog altijd een heel aantal dappere burgers die bereid zijn om hun leven voor hun volk te offeren; Steyn is beginselvast en de Boerenrepublieken vechten een verbeten strijd met het recht aan hun kant tegen een oppermachtige vijand.
Het belangrijkste strijdpunt in het drama betreft het voortbestaan van het Afrikaner volk. Grootvader Visser en President Steyn nemen hierover radicaal verschillende standpunten in. Voor Grootvader Visser bestaat het Afrikaner volk niet; voor President Steyn gaat de oorlog juist over het voortbestaan van het Afrikaner volk in vrijheid. Uiteindelijk beseffen zelfs de Boerengeneraals dat verder vechten zinloos is. Ze willen de oorlog beëindigen om het Afrikaner volk te redden: "Ons moet ons volk red: wat oorbly van ons volk. Dis nie nou hensoppers wat praat nie" (77). Alleen Steyn blijft onwrikbaar op de eis van volle vrijheid voor zijn volk staan. Hij neemt dan ook het besluit om Visser te laten terechtstellen.
Van Wyk Louw suggereert dat juist deze principiële houding geleid heeft tot de eenwording en vrijmaking van het Afrikaner volk. Het Republiekfeest van 1966 vormt de bevestiging en bekroning daarvan. Het begin was bitter, zoals in Kruger breek die pad oop maar het pluimzaad is uitgewaaid, heeft wortel geschoten en heeft zich vermenigvuldigd. Die pluimsaad waai ver of bitter begin is een oproep tot de Afrikaner om de verdeeldheid en bitterheid van het verleden te vergeten, om de krachten te bundelen en daardoor sterk te zijn: "Maar: waar Steyn en De Wet was, het die republiek gelééf! Bestaan! Geleef! 'n Pluimsaad wat gewaai is om te groei" (66). Het drama is trouwens een vertelling aan de zoon van Jan Visser. Aan hem wordt gezegd dat de Afrikaner altijd de meningsverschillen opzijgezet heeft. Bovendien wordt ook het publiek rechtstreeks betrokken: "julle wat ryk en rustig lewe, wéét julle hoe is daar gely vir ons eerste republieke? en kan julle self so ly as dit moet?" (43).
Het is niet verwonderlijk dat Van Wyk Louw zich verontrecht voelde door de kritiek van H.F. Verwoerd op zijn stuk. Zijn drama was bedoeld als loyale ondersteuning: een onthouden van de Anglo-Boerenoorlog en een waarschuwing tegen verdeeldheid. Zijn demythologisering had niet de bedoeling om de nationalistische ideologie te ontmantelen maar juist om ze te bevestigen en te versterken. De negatieve reacties die het drama binnen het nationalistische deel van de Afrikaner gemeenschap teweegbracht, berusten op een verkeerde interpretatie van de inhoud ervan.
Ook in Die pluimsaad waai ver of bitter begin ontbreekt een breder historisch perspectief. Vandaar dat President Steyn niet tot een tragisch personage kan uitgroeien. Was zijn beginselvastheid immers de juiste keuze? Was het inderdaad het kiemzaad dat tot de ontvoogding van het Afrikaner volk geleid heeft? Juist de verdere ontwikkeling van het Afrikaner volk had Van Wyk Louw bewust moeten maken van de relativiteit van het standpunt dat Steyn in dit gelegenheidsdrama inneemt. Van Wyk Louw geeft doelbewust een welbepaalde interpretatie aan de Anglo-Boerenoorlog om een nationalistische boodschap over te dragen. Hierin ligt een fundamenteel verschil met de meeste hedendaagse werken over de Anglo-Boerenoorlog. De demythologisering in de recente Afrikaanse literatuur is uitdrukkelijk bedoeld om de nationalistische ideologie volledig te ontkrachten en resoluut af te wijzen. Van Wyk Louw daarentegen doet met zijn drama een oproep om de rangen te sluiten en om beginselvast op te treden want alleen op die manier kunnen de belangen van het Afrikaner volk gediend worden. En dat is nog altijd nodig:
'n groot tyd
toe ons volk gesif is, of gebrei
of bo die loutervlamme gelaat brand,
maar geen volk het ooit rus van loutervlamme. (9)
Er zijn nogal wat overeenkomsten tussen Die pluimsaad waai ver of bitter begin en Kruger breek die pad oop. Er is dezelfde overgave aan de genade van God, dezelfde moeilijke beslissingen die moeten worden genomen, dezelfde tweedracht, dezelfde beginselvastheid, hetzelfde streven naar het bouwen van een natie, hetzelfde vaste geloof in Goddelijke uitverkiezing. De complexiteit van Die pluimsaad waai ver of bitter begin maakt het echter tot een overtuigender drama.
Het kan echter niet beschouwd worden als een ernstige bezinning over de sociale en politieke problemen waarmee Zuid-Afrika in het begin van de zestiger jaren geconfronteerd werd. Daarvoor is het te myopisch gericht op de belangen van het Afrikaner volk. In zijn toespraak tot de Volksraad bij het uitbreken van de oorlog legt Van Wyk Louw President Steyn de volgende woorden in de mond: "Ek praat met elkeen in Suid-Afrika, met Engelse ook, met Bruin en Swart: as hierdie mag wat nou dreig om die Afrikaner neer te slaan, finaal gaan wen - as die goud-lus wat oorgegaan het tot moordlus - as daardie mag finaal wen, dan sal elkeen in hierdie land, blank, bruin en swart die slawerny voel toesak. Óns is maar die dyk teen die vloedgolf. Miskien is ons die kind wat aan Molog geoffer word" (17). Zelfs in 1966 moeten deze woorden, in elk geval buiten de Afrikaner gemeenschap, niet meer geloofwaardig geklonken hebben.
In zijn historische drama's belicht Van Wyk Louw verschillende fases uit de Afrikaner geschiedenis om aan te tonen hoe moeilijk het pad naar volkswording is. Ze zijn doelbewuste pogingen om tot dit proces bij te dragen en zijn daardoor op de eerste plaats reflecties over zijn eigen tijd waarin ook de noodzaak tot krachtenbundeling tegen een schare externe en interne vijanden bijzonder sterk gevoeld is. Het gebrek aan nuancering en kritische distantie waarmee het proces van volkswording besproken wordt, maakt deze drama's bijzonder eenzijdig. Is de propagandistische ingesteldheid van Van Wyk Louw ook de reden waarom zijn teksten telkens geïsoleerde perioden uit het verleden behandelen en nooit een breder perspectief aanbieden? Een omvattender Zuid-Afrikaanse en historische invalshoek zou onvermijdelijk tot een andere kijk op volkswording geleid hebben.
5 De volle ontwikkeling van een volk
In twee drama's speelt Van Wyk Louw in op de zelfvoldaanheid in een samenleving die gepaard gaat met het bezit van status en macht. De komedie Koning-Eenoog of nie vir geleerdes is in 1963 uitgegeven. Het drama handelt over Bokkh, een meesterbedrieger en kunstschilder, die in een kleine universiteitsstad een schare bewonderende aanhangers vindt. Bokkh buit de zwakke kanten van de mens en vooral zijn verwaandheid tot zijn financiële voordeel uit: "... klein skoolgeld vir u akademiese ydelhede, here. Sulke volwasse, vol-in-die-blom kampioen-ydelhede het ek nog nie by … kunstenaars gesien nie. Ek is die aasvoël wat aas op julle ydelheid. My soort sal daar wees solank as jou soort bestaan" (57). Hij doorziet iedereen en koestert alleen sympathie voor Massie, het nichtje van de rector, die haar eigen ongekunstelde zelf is en blijft. Zij is de enige die geen toneel speelt. Al de andere personages zijn spelers in hun eigen leven geworden en zijn, in tegenstelling tot Bokkh, vergeten dat er ook een ander leven bestaat: "eg, uit die hart, 'n héél lewe, nie 'n legkaart nie" (58). Bokkh is verplicht het hazenpad te kiezen. In de universiteitsstad gaat het leven gewoon verder.
Van Wyk Louw drijft de spot met de parvenu's die alleen maar in hun eigen persoontje belangstellen. Hij laat de Afrikaner met zichzelf lachen. Van Wyk Louw schets een aantal karikaturale personages die hij in lachwekkende situaties plaatst. Er is echter te weinig subtiliteit en te weinig intrige zodat Koning-Eenoog of nie vir geleerdes tot een klucht verschraalt.
Berei in die woestyn is ook een opdrachtstuk dat in 1968 bij het zogenaamde Fees van die Grond, dat slechts eenmaal plaats had, opgevoerd werd. Het stuk past de bijbelse situatie die in Jesaja beschreven wordt toe op de Afrikaner in Zuid-Afrika. Deze is welstellend en kent vrede. Toch gaat het niet goed met het volk. Een profeet wijst de heerser erop dat er een groot probleem is:
… paleise gebou
en nie u land bewaar nie:
die land, die erfgoed
van u en die lang geslagte. (5)
Naar de vermaningen van de profeet wordt er eerst niet geluisterd. Zijn allegorische gestalten die de zonden van het volk verbeelden: Verwatenheid (verwaandheid), Oordaad, Versekerdheid en Traak-nie (het raakt me niet) worden als oplichters weggehoond totdat Droogte en Hongersnood hun werk beginnen doen. Het volk volgt eerst slaafs zijn leider maar als harde tijden aanbreken neemt de kritiek erg snel toe. Na verloop van tijd beseft de leider de waarheid in de woorden van de profeet dat de relatie tussen mens en natuur helemaal verstoord is:
dié aarde het julle misbruik
Nee, nooit eers aan gedink nie!
Haar bosse vernietig;
haar weiveld laat kaal wei,
gierig, deur te veel vee …
Kyk, hoe staan Tafelberg kaal:
waar is haar geelhoutbos? (32)
De belofte wordt gemaakt dat alles zal veranderen:
Dan sal ons hierdie land
weer hóú soos nooit tevore,
nié soos hotelgaste verkeer nie! (35)
Iedereen moet zijn steentje bijdragen tot de nieuwe aanpak. Iedereen draagt zijn verantwoordelijkheid zodat de aarde weer kan worden tot "die ewebeeld van die Tuin" (39).
Als zinnespel is Berei in die woestyn niet overtuigend omdat de allegorische figuren niet tot leven komen. Bovendien is de plotse mentaliteitsverandering als gevolg van droogte en hongersnood niet erg geloofwaardig. Dit allegorische drama wordt geplaagd door een overmaat aan bekeringsdrift. Een religieuze argumentatie wordt bovendien geënt op een ecologische, wat niet bijzonder verhelderend is.
Van Wyk Louw heeft het uitsluitend over de relatie tussen de boer en de grond die hij bewerkt. De uitputting van de grond is natuurlijk onder andere het resultaat van de droom van Abel in Die eerste voortrek om met kudden schapen wat "so wit uitvlek teen die rant" (33) te boeren. De relatie kolonisatoren en gekoloniseerden, uiteindelijk ook een kwestie van grond en grondbezit, komt helemaal niet ter sprake. Berei in die woestyn getuigt van een ecologisch bewustzijn avant la lettre maar blijft gevangen binnen de grenzen van de leefwereld van de Afrikaner. Wordt in de natuur de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid ontvlucht?
Hoewel Germanicus (1956) en Dagboek van 'n soldaat (1961) niet over Zuid-Afrika handelen, zijn het ook twee drama's over de verantwoordelijkheid van de machthebbers en van het individu in zijn relatie tot het politieke gezagsapparaat.
Zoals in Die dieper reg staan ook in Germanicus daadkracht en leven in gerechtigheid centraal. Germanicus is de anti-held die tot daadloosheid gedoemd is. Wat in Die dieper reg nog veroordeeld wordt als "dieper smaad van dadeloosheid" (14) is voor Germanicus een levenswijze. Waar de voortrekkers in de daad zelf gerechtigheid vonden, is het voor Germanicus onmogelijk om daadkrachtig op te treden ondanks het feit dat hij over het vermogen beschikt om de wereld tot een betere plaats te maken zoals Clemens aanduidt:
maar skielik was ek vry: ek het gevoel
hier is 'n meester, leier vir die wêreld,
hier kan ek volg en sonder slaaf te voel.
Ek het gemeen dat hy sou Caesar word
en Rome en die aarde nuut maak, skoon
en heerlik – en dat ek ook mens kan word (78)
Germanicus doet echter niets. Hij wordt verlamd door de complexiteit en de relativiteit van alles. Er bestaan voor hem geen absolute zekerheden meer en alle beschavingen hebben hun verdiensten. De term barbaars is ook niet inherent verbonden aan een bepaalde groep, ze duidt eerder op een geestesgesteldheid, een gedragsvorm. Het is bovendien niet eens zeker dat de Romeinse samenleving zal blijven bestaan. Ze zal waarschijnlijk vervallen en verdwijnen. Deze opvatting over de tijdelijkheid van een volk staat diametraal tegenover de belofte van het eeuwige voortbestaan van een volk in Die dieper reg.
Germanicus beseft dat het rijk van Rome op fundamenten van klei gebouwd is, op "die haat en bitterheid van ons volke, slawe" (80). Hij is er zich van bewust dat Rome hierdoor ondergraven wordt en op de lange duur zal moeten instorten:
dié slawe hier,
dis mense, Caesar, dapper en eenvoudig;
só moes ek duisende uit Germanië bring.
Wat maak ons van hulle? gee 'n orde, 'n rus
wat al die ruimte, al die menslikheid omknel.
Is daar geen uitkom-kans? moet ons net moor?
totdat húl aan ons kele gryp? en dán
moord stel teen haat, verskrikking teen die skrik?
slaan tot hulle steier, neerslaan dié wat steier?
self in die bloedige sirkel wentel, óm
en óm; en nêrens mens-word: óns nie, húl nie –
ons met ons trots nie, hul nie met hul haat … (81)
Zou Van Wyk Louw de draagwijdte van deze woorden beseft hebben? Om het ideaal van menselijkheid te bereiken, is er echter een daadkrachtige leider nodig die een menswaardige samenleving tot stand wil brengen. Germanicus is een drama over de politieke verantwoordelijkheid van de heerser en over de fundamenten waarop samenlevingen gebouwd moeten worden.
Tegenover de donkere visie van Tiberius die de domme en wilde mensheid met wreedheid en geweld wil onderdrukken om zo een tijdelijke vorm van orde te verwezenlijken, plaatst Germanicus de helderheid die vrijheid en menselijkheid inhoudt. Tiberius handelt uit vrees om zijn macht te verliezen. Germanicus heeft geen vrees omdat hij niet naar macht streeft. Hij weigert echter om in opstand te komen omdat niets eenduidig is:
Maar áls is ingewikkeld; selfs die daad
is nie, soos jy meen, enkeld; en die denk
sit knoop aan knoop gekoek. (100)
De helderheid waarvan Germanicus de verpersoonlijking is, kan slechts ideëel of artistiek zijn. Zodra de mens tot de daad overgaat, wordt corruptie van het ideaal onvermijdelijk.
Germanicus treedt, ondanks het grote verschil in vormgeving, rechtstreeks in dialoog met Die dieper reg. Van Wyk Louw lijkt zijn eigen vroegere standpunt te herroepen om bij monde van Germanicus een leven in gerechtigheid voorop te stellen. Hoewel het hier om een historisch drama over de Romeinse tijd handelt, verwijst Germanicus naar de eigentijdse problematiek van Zuid-Afrika. Germanicus geeft aan de leider een centrale rol in de totstandkoming van een rechtvaardige samenleving en neemt de inherente gerechtigheid van de zuivere daad niet meer als absoluut uitgangspunt.
De verschillende interpretaties die aan het begrip 'Romein' gegeven worden, sluiten hierbij aan. Er is het oud-Romeinse ideaal en de nieuwe invulling ervan. De vroegere republiek was een staat van vrijheid, trots, plichtsbewustzijn en eerbaarheid. Onder de keizers hebben de Romeinen zich echter tot kruideniers ontwikkeld. Ze zijn zacht en week geworden en hebben hun trots verloren. De meeste Romeinen hebben uit vrees of winstbejag een uiterst pragmatische houding aangenomen. De oude idealen moeten weer in eer hersteld worden. Maar er zijn erg weinig Romeinen die nog in deze idealen geloven.
Is het te vergezocht om deze stellingen ook op de Afrikaner van toepassing te maken? Was de keuze tussen pragmatisch optreden om de overleving van het Afrikaner volk te verzekeren aan de ene kant en de heldere handeling aan de andere ook niet de uitdaging voor de Afrikaner doorheen de hele twintigste eeuw? Het is duidelijk dat Van Wyk Louw door de herhaalde verwijzingen naar 'Romeinen' deze taak ziet als opdracht voor het volk. Het is het volk dat onder de leiding van een verlichte heerser de weg naar gerechtigheid moet bewandelen. Het nationalistische ideaal wordt niet langer als absoluut gesteld maar omgebogen tot een groter streven. Het verschil met Die dieper reg kan niet groter zijn.
Germanicus is een ideeëndrama waarin Germanicus aan zichzelf getrouw blijft. Hij treedt consequent, tot de dood toe, op. De spankracht van het drama is gelegen in de botsing van standpunten, in de genuanceerde weergave van onverzoenbare visies over de samenleving en in de aanduiding van de verantwoordelijkheid van de machthebbers. Het drama levert daardoor indirect commentaar op het politieke optreden van de Afrikaner in een Zuid-Afrikaanse context. Het plaatst de Afrikaner voor zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid maar ontkracht tegelijkertijd de mogelijkheid tot daadwerkelijk optreden. Als elke daad door bezoedeling aangetast wordt, is daadloosheid de enige eerbare optie. Het is futiel om iets te proberen veranderen. Germanicus lijkt daardoor te berusten in de politieke status-quo. Het drama schetst een erg pessimistisch beeld van de mens, van het leven en van het vermogen van de machthebbers om een menswaardiger maatschappij tot stand te brengen.
Het luisterspel Dagboek van 'n soldaat kan als een tegenhanger van Germanicus beschouwd worden. Het is een opdrachtstuk dat op 4 augustus 1961 door de Zuid-Afrikaanse radio uitgezonden is. De hoofdfiguur is kapitein Gerardo de Torres. Hij houdt een dagboek bij over zijn betrokkenheid bij de poging om zijn geboorteland uit de greep van de dictator Lobos te bevrijden. Gerardo maakt deel uit van de verzetsmachten. De opstand is ingegeven door idealisme namelijk om de bevolking geluk en vrijheid te brengen: "Die geluk van hierdie taak is byna groter as wat ek kan dra. Láát hulle bomme gooi! Ons sal die harte, die mense wen, en dáárná hulle bomme vernietig!" (4). De opmars van het bevrijdingsleger wordt echter gestuit. Het bevrijdingsleger wordt omsingeld in de havenstad Vera Cruz waar de situatie al hoe desperater wordt. Gerardo beschouwt zichzelf als schoon. Het bevrijdingsleger voert geen propagandaslag. Lobos daarentegen heeft zijn macht verkregen door geweld, loze beloften en leugens.
Generaal Antonio Alonso, de opperbevelhebber van de bevrijdingstroepen begint echter, onder druk van Lobos, meer en meer als een dictator op te treden. Zo gijzelt hij verdachte inwoners van Vera Cruz die hij laat terechtstellen als tegenreactie op het geweld van Lobos. Gerardo is het niet met hem eens, laat zijn protest ook horen maar voert toch zijn bevelen uit, hoewel hij beseft dat het bevrijdingsleger even onaanvaardbaar dreigt op te treden als Lobos. Alonso windt er geen doekjes om. Gerardo moet zijn bevelen uitvoeren: "Ons is in 'n krisis. In 'n krisis moet elkeen sy eie gevoelens laat vaar en moet elkeen die bevel volg van die man wat die leiding het en die verantwoordelikheid dra" (35). Na de dood van zijn vader, die de leider van de verzetsbeweging was, en de bekentenis van Maria dat ze een verhouding met hem had, raakt Gerardo ook in de ban van het geweld.
Onder de invloed van Maria komt hij echter weer tot inkeer. Maria is een katholiek meisje – ze wil zelfs non worden – waarop Gerardo verliefd is. Ze gelooft in God en in de waarde van het gebed: "Maar dis tog eenvoudig: ons moet aan God glo, nie aan onsself nie – wat feilbare en sondige mense is" (25). Ze is ervan overtuigd dat het individu de wereld kan verbeteren. Men moet slechts aan God gehoorzaam zijn: "Net God kan sê: jy moet aan My gehoorsaam wees, wát ook al" (32). Ze wijst er verder op dat er iets moet worden gedaan: "Dit is dit juis: ons moet doen" (43). In de daad werkt God door de mens. Maria zelf neemt het initiatief door voor het vuurpeloton te gaan staan om op deze manier te proberen onschuldige levens te redden. Ze wordt doodgeschoten. Als Gerardo dit verneemt, verandert zijn leven: "Klaar is die haat. Klaar is alles wat nie liefde is nie" (50). Vanuit deze nieuwe overtuiging rebelleert hij een tweede keer. Alonso wordt doodgeschoten. Gerardo is nu klaar om de strijd met Lobos aan te gaan: "Lobos ek hóór jou. Nou kan ek veg – nou dat ons weer skoon staan. Vir 'n saak wat skoon is, kan ek alles verduur, alles waag, alles gee. Maria!" (57).
In dit luisterspel pleit Van Wyk Louw voor keuzes die op een christelijke leest geschoeid zijn. Het doel kan de middelen niet heiligen. De daden van de mens moeten tegen de wil van God afgewogen worden. Alleen door een ethisch verantwoord optreden kan het gewenste resultaat bereikt worden. Onrecht kan niet door ander onrecht ongedaan gemaakt worden anders raakt men even corrupt als de machten die men bestrijdt. Dit geldt op de eerste plaats voor de politieke machthebbers. Het is hun verantwoordelijkheid om aan elke mens zijn recht op een menswaardig bestaan, op vrijheid en geluk te geven. Dagboek van 'n soldaat is een aanklacht tegen machtsmisbruik en tegen de middelen waarvan machthebbers zich bedienen om een machtspositie te bereiken en in stand te houden: propaganda, leugens, valse beloften, nationalistische retoriek, geweld.
In Dagboek van 'n soldaat weerklinken duidelijke echo's van Germancius. Waar Germanicus echter aanduidt dat elke vorm van macht noodzakelijkerwijs corrupt is en zuiverheid slechts behouden kan worden door geen macht na te streven en niet in opstand te komen, pleit Dagboek van 'n soldaat voor daadwerkelijk optreden. Alleen door betrokkenheid en inzet kan de wereld verbeterd worden, zelfs al betekent dit dat men zich moet verzetten tegen het wettelijke gezag. De heerser en de humanist worden in Dagboek van 'n soldaat verenigd. Heeft Van Wyk Louw met dit drama gereageerd op de politieke ontwikkelingen in het begin van de jaren zestig? Heeft hij het duidelijk willen maken dat de Afrikaner politiekers zich bewust moeten zijn van hun morele en maarschappelijke verantwoordelijkheid? Dat Dagboek van 'n soldaat, hoewel het hier gaat om een strijd tussen volksgenoten, handelt over de opstand tegen een dictator, krijgt in het licht van de zwarte verzetstrijd tegen het apartheidsregime een sterke ironische inslag. Heeft Van Wyk Louw de implicaties van de teneur van zijn luisterspel beseft? Is het toevallig dat precies de dramatische werken waarin de ethische problematiek het duidelijkst aan de orde is, juist niet in een Zuid-Afrikaanse context ingebed zijn?
Die held verschijnt in 1962. Het handelt over een episode tijdens de Tweede Wereldoorlog. Louis Girod, een inbreker, wordt door de Duitsers op verdenking van deelname aan de verzetsstrijd in hechtenis genomen. Girod bekent dat hij tot het verzet behoort, hoewel dat een leugen is, en wordt ter dood veroordeeld. In de ogen van zijn vrouw groeit hij uit tot een held die tegen de bezetter gevochten heeft voor de vrijheid van Frankrijk. Girod besluit om te sterven om op deze manier een toekomst aan zijn kinderen te geven: met een inbreker als vader kunnen ze alleen maar uitvaagsel worden. Hij offert zichzelf op voor zijn gezin. Door zijn dood wordt hij voor heel Frankrijk een verzetsheld.
De problematiek die in de inleiding ter sprake komt namelijk dat Girod lijdt aan "'n siekte van ons land en van ons eeu, 'n siekte waaraan ons almal siek is" (1), wat waarschijnlijk duidt op de stereotypering van mensen waardoor ze geen kansen meer krijgen en de vraag naar de noodzaak van huldigingen: "Moet ons aanhou met huldig, elke jaar, elke dag, sodat ons ons eie hart kan ondersoek na wat heldhaftigheid of die waan, die dwaasheid is?" (1) worden echter niet verder uitgewerkt. De intrige en de uitbeelding van de personages zijn onovertuigend en de centrale stelling van het luisterspel helemaal onduidelijk. De verteller besluit als volgt: "Die heldedom, so lyk dit my, is, soos van die heiligheid gesê word: 'n vreemde ingewikkelde ding. As ons trou is … Wááraan is ons trou? Of maak dit saak?" (39). Heeft Girod door zich op te offeren voor zijn gezin genoeg gedaan om een echte held te worden? Wat is het verband tussen zijn besluit en de nationalistische interpretatie ervan? De dokter die hem in zijn laatste uren bijgestaan heeft, sluit zich, geïnspireerd door de opoffering van Girod, bij de verzetsbeweging aan. Girod figureert voor hem als voorbeeld van iemand die bereid is zijn leven voor zijn medemens te geven.
Ook deze episode uit de Tweede Wereldoorlog wordt niet binnen een grotere historische context gesitueerd. Die held wordt daardoor tot een abstracte bezinning over het heldendom. De conclusie blijft echter onduidelijk en problematisch. De verhaalontwikkeling is erg ongeloofwaardig en de patriottische interpretatie van de terechtstelling van Girod wordt niet expliciet geïroniseerd. Als gevolg hiervan is er geen kritische bezinning over helden en heldendom. De discussie wordt ook niet opengetrokken naar de geschiedenis van Zuid-Afrika die toch ook een hele schare helden opgeleverd heeft.
De hoofdfiguren uit Lewenslyn en Asterion vertonen sterke overeenkomsten met de absolute heersersfiguren uit de andere drama's van Van Wyk Louw in hun uitdagende ongenaakbaarheid die niets of niemenad ontziet. Lewenslyn is een 'elckerlyck' drama over de verwachtingen van de mens over het leven. Esme wil het hoogste bereiken. Zij is niet tevreden met het alledaagse. Ze wil absoluut leven. Om dit te bereiken maakt ze alles en iedereen aan haar wil ondergeschikt. Ze wil ook dat mensen volledig aan haar toegewijd zijn. Als dat niet het geval is, drijft ze hen in de dood. Ze is volslagen gewetenloos. Als de andere bewoners van haar circuswereld haar in de steek laten, heeft ze geen ander optie dan om zelfmoord te plegen. Lewenslyn is een drama over menselijke verzuchtingen die niet vervuld kunnen worden: "Ek wou skoon, hoog, ek wou rein, ek wou heilig gelewe het. Nie só eindig … nie so, so verskriklik in die niks en die wrok eindig nie!" (11).
Lewenslyn is ook een drama over het onvermogen van de mens om wezenlijk te veranderen. Zijn levenslijn ligt onherroepelijk vast. Lewenslyn geeft aan dat er niet iets zoals een vrije wil bestaat: "Ken jy die ou grap van die man wat gesê het: Aai, die diere het tog goeie name, regte name gekry; kyk, 'n buffel is mos sommer 'n buffel; en 'n vark is mos sommer 'n vark; en 'n wielewaal is 'n wielewaal … en 'n koester is sommer niks anders as 'n koester nie; en 'n elsbek: is hy nou iets anders as 'n elsbek? Heerlike gedagte. Al begryp niemand niks nie" (39). Deze voorstelling van zaken gaat lijnrecht in tegen Dagboek van 'n soldaat waarin Maria door haar geloof volledig vrij is.
Asterion is een libretto voor een radiosymfonische opera. In de 'Opsomming van die verhaal' schetst de schrijver de inhoud ervan. De kern is de onvergenoegdheid van de prinses en haar hofhouding met hun eentonige, vervelende levens. Op hun verzoek voor een nieuw wonder schept de oude magiër een homunculus, een nieuw magiër, die zichzelf als volmaakt beschouwt en de hele wereld perfect wil maken. Hij wil een god zijn. De prinses beseft uiteindelijk dat de nieuwe magiër het leven zelf onmogelijk maakt en dus dat hij moet verdwijnen. Volmaaktheid is onleefbaar en het magische is eigenlijk het leven en de mens zelf:
Nou neem ek dit aan:
die bitterheid:
wisselvalligheid en snel vergaan. (59)
De opera is overladen met symboliek en symbolische personages. Het resultaat is een bloedloos ideeëndrama. In de figuur van Asterion geeft Van Wyk Louw nogmaals gestalte aan het type heersersfiguur dat voor niets en niemand ontzag heeft. Hij onderwerpt iedereen aan zijn wil. Zijn tegenstanders zijn personages die de beperkingen van het mens-zijn als het wezenskenmerk van het leven aanvaarden.
6 Volk en samenleving
Ook Die val van 'n regvaardige man houdt geen verband met de geschiedenis van de Afrikaner. Maar door de aandacht voor de problematiek van recht en gerechtigheid sluit dit luisterspel rechtstreeks aan bij de reeds besproken dramatische teksten. Het illustreert bovendien wat het fundamentele probleem met het dramatische werk van N.P. Van Wyk Louw is, namelijk een gebrek aan rechtlijnigheid gekoppeld aan vaagheid.
Die val van 'n regvaardige man heeft een heel hoog Dias gehalte. De hoofdfiguur is een man wiens dochtertje van negen verkracht en vermoord is. Als de rechtbank de beschuldigde bij gebrek aan bewijzen vrijspreekt, schiet de Vader de aangeklaagde dood om toch gerechtigheid te laten zegevieren. Hij wordt voor zijn wandaad veroordeeld. In de gevangeniscel verneemt hij dat de ware dader in hechtenis genomen is. De schok dat hij verkeerd was, laat hem beseffen dat hij een zondig mens is: "hierdie klein sel: dít is die juiste maat van my vryheid: so klein is ek. Die Here het dit pasklaar gemaak vir my: dit pas my soos 'n goeie pak. Hy wou my nederig maak: vol vrees vir Hom, 'n eenvoudige van gees, 'n wurm voor Sy Aangesig" (40). De Vader is, zoals Dias, vernederd omdat hij God wou zijn. Hij komt tot inzicht en geeft zichzelf helemaal aan God over in tegenstelling tot de ware schuldige die zich boven alles verheven voelt.
Maar wat is de boodschap van dit luisterspel? Dat een goed mens niet het recht in eigen handen mag nemen en maar op de rechtbank moet vertrouwen? Dat de mens zichzelf als een zondaar moet beschouwen: "ek was die eerste sondaar wat ek na moes gesoek het" (39)? Dat verootmoediging voor God alles ten goede keert? Dat er goede mensen zijn, namelijk zij die God erkennen, en slechte, zij die zoals God zelf willen zijn? Dat de mens niet kan weten wat recht en gerechtigheid is? Dat God aan de mens slechts een beperkte mate van vrijheid mag geven?
De Vader, hoewel hij niet helemaal onbesproken is, heeft een daad gesteld waarvan hij dacht dat het een daad van gerechtigheid was. De erkenning door de echte schuldige maakt deze daad echter tot een onrecht. Zou zonder de schuldbekentenis van de dader de daad van de Vader gerechtvaardigd zijn? De titel lijkt dat in elk geval te suggereren. Moest de Vader zich niet neergelegd hebben bij de uitspraak van de rechtbank? Doemt de erkenning van het beperkte inzicht van de mens het individu tot daadloosheid? Hoe weet de mens wat de wil van God is? Dit luisterspel roept meer vragen dan antwoorden op. Het wijst op een volstrekte onduidelijkheid in de verwoording van de problematiek.
Wat voor Die val van 'n regvaardig man geldt, is van toepassing op het hele dramatische oeuvre van Van Wyk Louw. Steeds rijzen er een heel aantal vragen waarop geen afdoende antwoorden gegeven worden. Waarom bijvoorbeeld zijn de voortrekkers, Paul Kruger, President Steyn, Abel en kapitein Gerardo juist? Waarom zijn Dias en de Vader verkeerd. Is het alleen maar omdat de eersten zich als zondige mensen overgeven aan de genade van God? Kan iemands geloof zijn daden goedmaken? Heeft de geschiedenis dan niet de daden van de voortrekkers, van Paul Kruger, van President Steyn en van Abel als problematisch of zelfs als verkeerd bewezen? Is het niet juist omdat Van Wyk Louw ze uit hun breder historisch verband gelicht heeft dat ze een zelfrechtvaardigende onaantastbaarheid krijgen?
Van Wyk Louw geeft, naar gelang van de situatie, telkens een ander antwoord op de vraag hoe een volk of een individu in recht en gerechtigheid kan leven. Hij houdt het ideaalbeeld voor van een schone, rechtvaardige en menselijke wereld waarin een volk tot volle ontwikkeling kan komen en het individu van vrijheid en geluk kan genieten. Hij neemt echter geen duidelijk geformuleerd en principieel moreel-ethisch standpunt in aangaande de vraag hoe om deze ideale wereld te realiseren. Van Wyk Louw geeft wel aan dat de mens zijn vertrouwen in God moet stellen maar dit leidt in verschillende situaties tot andere antwoorden. Als gevolg hiervan worden de dramatische teksten van Van Wyk Louw niet door een eenheid van visie samengesnoerd. Ze fungeren duidelijk als afzonderlijke teksten. Het is eerst uit de vergelijking tussen de drama's dat de onduidelijkheden, inconsequenties en tegenspraken zich opdringen.
In de dramatische teksten zelf is deze problematiek nauwelijks of niet aan de orde. Meestal bieden ze pasklare maar ook uiterst vage antwoorden op ingewikkelde problemen. De oplossingen die aangereikt worden, krijgen een absolute waarde. Voor nuancering is er geen plaats. Hierdoor krijgen de meeste teksten een propagandistische inslag.
De personages worden niet door twijfel overmand; ze zijn vast overtuigd van hun gelijk. Zelfs Germanicus is standvastig in zijn passiviteit. Van Wyk Louws dramatische werken beelden geen mensen uit die door morele of andere dilemma's geplaagd worden. Hierdoor schieten ze fundamenteel als drama's tekort. Er is geen intern conflict dat spankracht geeft, alleen externe obstakels die moeten worden overwonnen, iets wat gewoonlijk zonder al te veel problemen gebeurt. De drama's kennen geen ontwikkeling alleen een afloop. Dat is in elk geval zo in de teksten die over de hindernissen op de weg naar volk-zijn handelen. De uitkomst is telkens uiterst voorspelbaar. Deze drama's zijn dragers van Van Wyk Louws nationalistische overtuiging waarop hij zichzelf steeds beroept, ook na zijn uitval met H.F. Verwoerd: ""As iemand sê ek is 'n vrot skrywer, haal ek my skouers op - wie is ek om te oordeel? Maar as my Afrikanerskap in twyfel getrek word, kan dit nog seer maak, bitter seer … As gevra word om jonger digters wat eg nasionaal sing, kan een maklik sê: 'Wat het gebeur met Van Wyk Louw, wat dit al dertig jaar probeer doen?"" (Steyn II 1998:1046).
Juist omwille van het maatschappelijke en politieke activisme van Van Wyk Louw is het verwonderlijk dat hij niet vasthoudt aan een vaste ethisch-morele code. De wisselende standpunten die hij inneemt hebben te maken met zijn nationalistische overtuiging. Volkswording is dan de finale toetssteen, niet de eis van ethisch-moreel optreden. Dit verklaart waarom Van Wyk Louw geen oog heeft voor de interne contradicties in zijn teksten: de opponerende partijen die zich op God beroepen om hun gelijk te behalen. Hij kiest steeds de kant van de krachten die volkswording in de hand werken. Het recht op volk-zijn valt voor Van Wyk Louw samen met een dieper recht zodat er in zijn ogen in feite geen breuk ontstaat tussen de eis tot ethisch verantwoord optreden en het streven naar volkswording.Toch wordt in Germanicus en in Dagboek van 'n soldaat de problematiek van ethisch verantwoord optreden centraal gesteld en losgekoppeld van een nationalistisch streven. Beide teksten geven totaal tegengestelde antwoorden op de vraag of de mens ethisch verantwoord kan of moet optreden.
De dramatische teksten van Van Wyk Louw houden aan het Afrikaner volk een spiegel voor. Ze wijzen voortdurend op de moeilijkheden op de weg naar volkswording. Zijn dramatisch werk is geschreven vanuit een nationalistisch perspectief over thema's die alleen voor de Afrikaner gemeenschap relevant zijn. Dikwijls speelt de handeling zich op een abstract vlak af, of is ze gesitueerd op een andere plaats en tijd. De antwoorden die aangereikt worden zijn vaag, dubbelzinnig en soms tegenstrijdig. De drama's van Van Wyk Louw handelen nooit rechtstreeks over de acute maatschappelijke problemen van zijn tijd, zoals de rassenverhoudingen of de democratische rechten van de andere bevolkingsgroepen. Toch zijn er aanzetten tot kritische reflectie door de aandacht voor vraagstukken rond recht en gerechtigheid. De kritiek die er is wordt erg voorzichtig geformuleerd, blijft erg omfloerst en wordt nooit op de Afrikaner politiek van zijn tijd van toepassing gemaakt. Van Wyk Louw tast de grenzen van het Afrikaner nationalisme af zonder om ze te doorbreken of te overstijgen. Voor de catastrofale gevolgen van de apartheidspolitiek voor de andere bevolkingsgroepen heeft hij geen oog. Dat de opdracht van een bestaan in recht en gerechtigheid niet mag beperkt blijven tot het eigen volk, maar consequent toegepast moet worden over het hele kleurenspectrum van de Zuid-Afrikaanse samenleving is in zijn dramatische teksten niet aan de orde. Het is uiterst ironisch dat waar Van Wyk Louw verzet en opstand tegen het onrecht dat een volk aangedaan wordt als een recht beschouwt, hij dit in zijn drama's enkel op het Afrikaner volk toepast.
Juist omdat het dramatische werk van Van Wyk Louw inzoemt op de maatschappelijke en politieke verantwoordelijkheid van de machthebber en op de relatie van het individu met de gezagsinstanties is het haast onbegrijpelijk dat hij de bredere Zuid-Afrikaanse samenleving en specifiek de verhouding van de Afrikaner met de andere bevolkingsgroepen niet in zijn drama's betrekt. Het lijkt alsof de nationalistische sympathieën van Van Wyk Louw hem blind gemaakt hebben voor de grotere Zuid-Afrikaanse realiteit. Of was deze problematiek te delicaat om in alle openheid binnen de Afrikaner gemeenschap behandeld te worden?
De politieke terughoudendheid, de beperking van de focus tot hoofdzakelijk de Afrikaner gemeenschap, de inhoudelijke vaagheid, de onaanvaardbare standpunten, de afwezigheid van een coherente visie, het gebrek aan interne dynamiek, het ontbreken van spankracht, de dikwijls onbevredigende opbouw en de symbolisch-abstracte vormgeving leiden ertoe dat het dramatische werk van N.P. van Wyk Louw erg verouderd aandoet en haast onopvoerbaar geworden is. De literaire verdiensten van Van Wyk Louw liggen definitief niet in zijn dramatische oeuvre.
Bibliografie
Louw, N.P. van Wyk. 1938. Die dieper reg. Kaapstad: Nasionale Pers.
Louw, N.P. van Wyk. 1952. Dias. Kaapstad: Tafelberg.
Louw, N.P. van Wyk. 1956. Germanicus. Kaapstad: Nasionale Boekhandel.
Louw, N.P. van Wyk. 1961. Dagboek van 'n soldaat. Johannesburg: Afrikaanse Pers-Boekhandel.
Louw, N.P. van Wyk. 1962. Die held. Johannesburg: Afrikaanse Pers.
Louw, N.P. van Wyk. 1963. Koning-Eenoog of nie vir geleerdes. Kaapstad: Nasionale Boekhandel.
Louw, N.P. van Wyk. 1965. Asterion. Kaapstad: Human & Rousseau.
Louw, N.P. van Wyk. 1966. Kruger breek die pad oop. Kaapstad: Human & Rousseau.
Louw, N.P. van Wyk. 1966. Die vonnis. In Kruger breek die pad oop. Kaapstad: Human & Rousseau.
Louw, N.P. van Wyk. 1966. 'Die eerste voortrek'. In Kruger breek die pad oop. Kaapstad: Human & Rousseau.
Louw, N.P. van Wyk. 1968. Berei in die woestyn. Kaapstad: Nasionale Boekhandel.
Louw, N.P. van Wyk. 1971. Lewenslyn. Kaapstad: Human & Rousseau.
Louw, N.P. van Wyk. 1972. Die pluimsaad waai ver of bitter begin. Kaapstad: Human & Rousseau.
Louw, N.P. van Wyk. 1974. Blomme vir die winter. Kaapstad: Human & Rousseau.
Louw, N.P. van Wyk. 1976. Die val van 'n regvaardige man. Kaapstad: Human & Rousseau.
Olivier, Gerrit. 1998. ‘N.P. van Wyk Louw (1906-1970)’. In Van Coller H.P. (red.). Perspektief & Profiel. Pretoria: J.L. van Schaik.
Steyn, J.C. 1998. Van Wyk Louw: 'n Lewensverhaal. Kaapstad: Tafelberg.