Bart Nel van J. van Melle en de Afrikaner natievorming

 

Abstract

There is a big gap between the South African and Dutch reactions to J. van Melle's novel Bart Nel. For this phenomenon a number of causes could be pointed out. One of these is the central theme of this article: that for nation- building processes in South Africa literature has been a matter of major concern from 1875 to the present day.

 

 

Die roman, Bart Nel

Mijn verhaal bestaat uit twee stukken. Eerst schets ik de rol die de Afrikaanse literatuur vervuld heeft en vervult in het kader van natievorming. Bij de Afrikaner natie denke men in de eerste plaats aan een natie in de zin van een gemeenschap met een eigen cultuur en een eigen taal; daarnaast heeft in de geschiedenis een ander idee, dat van een Afrikaner natie in de zin van een eigen staat, ook een rol gespeeld. De Afrikaner natie in de eerste zin staat in Zuid-Afrika nog volop in de belangstelling, maar de ijveraars voor een Afrikaner staat zijn vandaag de dag te beschouwen als randgroepen.

Vervolgens plaats ik in dit kader een Nederlandse roman: Bart Nel, de opstandeling, verschenen op de grens van 1936 en 1937 in Amsterdam-Sloterdijk. De schrijver, J. van Melle, was een kwart eeuw eerder uit gewezen.1

 

Zoals bekend heeft de V.O.C. de zuidelijke punt van Afrika in het midden van de zeventiende eeuw gekoloniseerd. Rond 1800 namen de Britten er de macht over. Traditioneel kent een kolonie spanning tussen de oorspronkelijke inwoners, die onderdrukt worden, en de laterkomers die tevens de machthebbers zijn. Die spanning heeft in Zuid-Afrika een dubbel gezicht gekregen.

Vanuit Europa is het traditionele koloniale kader in Zuid-Afrika duidelijk te herkennen. De oorspronkelijke inwoners zijn immers de Hottentotten en Bosjesmannen, en voorts de Khosa's, Zoeloes en andere zwarte groepen; de latergekomen machthebbers zijn de blanken.

Maar voor de Nederlandstalige blanken in het Zuid-Afrika van de negentiende eeuw had dit koloniale schema een andere invulling. Zij waren in Afrika geboren, net als hun ouders en grootouders. Hun familie was er al generaties gevestigd. Zij beschouwden zichzelf dan ook als autochtoon, en bovendien als onderdrukt door latergekomen machthebbers: de Britten. Tussen beide blanke groepen bestond vanaf het begin een sterke rivaliteit die zoals men weet in de negentiende eeuw bij herhaling tot oorlog geleid heeft, en in onze tijd nog niet helemaal is verdwenen.

Vanuit deze rivaliteit is de Nederlandstalige groep, waaronder overigens veel afstammelingen van Duitsers en Fransen, zich steeds meer met Afrika gaan identificeren. Benamingen als Afrikaners en Afrikaans moet men zien in dit verband: wij Afrikaners zijn degenen die in Afrika thuishoren, jullie Britten helemaal niet. De Britten in Zuid-Afrika namen deze benamingen dan ook niet altijd over en bleven spreken over Dutch of eventueel Boers.

In de loop van de negentiende eeuw ontstond er een Afrikaner ideologie, waarvan de binding met het land een belangrijk element is. Het patriarchale familie-denken hoort er bij. Ook de godsdienst, het calvinisme, speelt een grote rol, en daarnaast de taal. De Britten bestuurden de Kaapkolonie in het Engels en probeerden ook het onderwijs en het kerkelijk leven te verengelsen. In het laatste kwart van de negentiende eeuw leidde dit tot georganiseerde actie onder de Afrikaners, waarbij de taal op de voorgrond stond maar tegelijk bredere nationalistische doelen werden nagestreefd. In deze zelfde tijd kan men ook het ontstaan van de Afrikaanse literatuur situeren.

Uiteraard werd er aan de Kaap sinds de zeventiende eeuw al geschreven, aanvankelijk in zeventiende-eeuws Nederlands. Ook toen de spreektaal zich in andere richting had ontwikkeld, bleef men nog lange tijd algemeen-Nederlands schrijven. De activiteit ter propaganda van het Afrikaans sinds 1875 is vooral te zien als gericht tegen de groeiende invloed van het Engels, maar doordat men nu voor het eerst bewust koos voor het Afrikaans als de meest eigen taal, is de beweging ook enigszins tegen het Nederlands gericht. Tot de paradoxen van de geschiedenis hoort overigens het flinke aantal pas geïmmigreerde Nederlanders onder de leidende figuren, en ook onder de eerste schrijvers van (in hun geval nogal twijfelachtig) Afrikaans.

De schrijver speelt in de Afrikaanse gemeenschap aanvankelijk de rol die hij traditioneel vervult in kleine taalgemeenschappen die voor hun rechten opkomen. Hij inspireert, gaat voor, verwoordt de idealen van de gemeenschap. Hij presenteert de groepsideologie in een aantrekkelijke vorm. Zijn werk is begrijpelijk voor wie lezen kan. Hij heeft een duidelijke boodschap en die luidt: wees voluit Afrikaner.

Hier kan men wijzen op het ontstaan van de Afrikaanse verschijningsvorm van de streek- of Heimatroman: de plaasroman. De Afrikaner ideologie krijgt in dit genre zijn uitdrukking in verhalen over het leven op de plaas, de reusachtige Zuid-Afrikaanse boerderij, waar de band met de Afrikaanse grond sterk is, God eerbiedig gediend wordt en de boer als Zijn plaatsvervanger op aarde goed en rechtvaardig aan allen leiding geeft. De plaas is niet gekocht maar door de voorouders van de boer gesticht, hoe langer geleden hoe beter; de plaas bezit een eigen begraafplaats waar de voorouders ter aarde zijn besteld.2

Is de Afrikaner ideologie dus in de eerste plaats gericht tegen het Engels en de Engelsen, in de werkelijkheid van Zuid-Afrika hadden beide groepen blanken natuurlijk behalve met elkaar ook te maken met de gekleurde meerderheid. De negentiende eeuw is niet alleen de eeuw van Anglo-Boerenoorlogen, maar ook de eeuw waarin heel Zuid-Afrika onder blanke overheersing werd gebracht. De geschillen tussen Brit en Boer draaiden ten dele om de manier waarop men de gekleurde bevolking behandelde: de Britten schaften de slavernij af, de Boeren zagen hierin schijnheiligheid en meenden dat Groot-Brittannië lieveheertje speelde op hun kosten.

Voor de Afrikaanse ideologie en de Afrikaanse literatuur is vooral de positie van de kleurlingen, de "bruinmense", interessant. De Afrikaanse taal wordt aanvankelijk vooral gezien als hún taal: de toneelschrijver Boniface (rond 1830) liet zijn personages keurig Nederlands spreken, maar de (komische) kleurlingrollen Afrikaans. Documenten uit dezelfde tijd laten zien dat dit in strijd met de realiteit is: de blanken spraken in die tijd al lang geen standaard-Nederlands meer.

Na 1875 zien we een ander beeld: men ontwikkelde een Afrikaanse schrijftaal en een Afrikaanse literatuur, waar de Afrikaners Afrikaans spreken, tenzij het gaat om een overloper die zich "engelserig" aanstelt. De boodschap "wees Afrikaner" gold overigens voor blanken: in het kader van de segregatiepolitiek raakten de andere Afrikaanssprekenden voor lange tijd buiten beeld. In de Afrikaanse literatuur bleven niet-blanken nog heel lang uitsluitend bijfiguren, meestal met een komische functie; kleurlingschrijvers waren er weinig.

In de twintigste eeuw zien we twee grote reacties tegen deze sterk ideologisch bepaalde literatuur. De eerste, vanaf de jaren dertig, richt zich vooral op de poëzie en streeft naar literatuur die oorspronkelijker, persoonlijker en moderner is, waarbij de vooropgezette antwoorden verdwijnen om ruimte te bieden aan twijfel. Nog in 1966 haalde Verwoerd, de voorman van het apartheidsbewind, in een toespraak fel uit naar de centrale figuur van deze ontwikkeling, de dichter en essayist N.P. van Wyk Louw. Verwoerd verlangde van schrijvers steun voor zijn ideologie, hij zag ze als ingenieurs van de geest in de zin van Stalin, maar aan die verwachting konden de Afrikaner schrijvers al lang niet meer voldoen.3

Dezelfde Louw heeft ook de tweede wending in de Afrikaanse literatuur ingeleid: die in het proza gedurende de jaren Zestig. In Vernuwing in die prosa (1961) wees hij eerste tekenen aan van een modernisering van het proza die hij voor noodzakelijk hield. In deze tijd ontstond inderdaad een beweging van jonge schrijvers, met André P. Brink als belangrijk criticus en romancier.

Wat "Dertig" voor de Afrikaanse poëzie wilde, wilde "Zestig" voor het proza: moderne literaire romans en verhalen in plaats van traditionele didactiek, internationaal niveau in plaats van provincialisme. Uit de Franse literatuur wist Brink dat een roman geëngageerd kan zijn zonder daardoor zijn literaire karakter te verliezen. Dit wilde hij zelf ook: met zijn werk in de Zuid-Afrikaanse maatschappij staan (want dit achtte hij in de apartheidstijd meer dan ooit noodzakelijk), maar tegelijk schrijver blijven. Het betekende onder meer dat hij afstand moest houden van clichés, maar zich moest verdiepen in het karakter van de mens en aan het licht moest brengen wat daar verborgen was gebleven. Het betekende voor zijn romantechniek dat hij alle literaire middelen moest aanwenden die van zijn gading waren, dus het traditionele palet vergaand moest verbreden. Brink had twee grote strijdpunten: tegen de apartheid, voor de literatuur - het ging erom die twee te combineren.

De Afrikaanse literatuur is dus in grote trekken te zien als een oppositie-literatuur. De oppositie ging eerst tegen het Engelse bewind, de schrijvers droegen bij aan de vorming van een Afrikaner natie. De Dertigers wilden de poëzie bevrijden en hun oppositie is dus niet direct politiek. Zij schreven in een tijd van democratie voor blanken, een gemengd Engels-Afrikaans bewind. Zij stelden zich wel kritisch op, maar bewaarden toch de loyaliteit van Afrikaners aan de zaak van de Afrikaners, welke dat ook precies was. Van Wyk Louw bekendste essaybundel heet: Lojale verset.

De reactie: "te weinig verzet, te veel loyaliteit" ligt voor de hand. Scherper oppositie tegen het bewind vinden we bij de Zestigers; hun werk werd door de regering dan ook herhaaldelijk verboden. Ook deze oppositie wilde overigens loyaal zijn aan de Afrikaanse cultuur, die naar Brinks overtuiging tot ondergang gedoemd is tenzij de band met de apartheid wordt verbroken.4 De Afrikaner De Klerk schafte als president de apartheid uiteindelijk inderdaad af, in 1990. In het Zuid-Afrika van Nelson Mandela zijn er over natievorming twee tegengestelde opvattingen. De ene, aangehangen door de president, is dat Zuid-Afrika moet streven naar één natie, de bekende regenboognatie met vele culturen. Daartegenover staat de sceptischer houding dat zo'n natie gezien de grote onderlinge verschillen onhaalbaar is, het streven ernaar voert tot een slangenkuil en men dus beter een tandje lager kan schakelen, op weg naar een federatie van naties.

In de Afrikaanse literatuur van de laatste decennia vervaagt de kleurgrens een beetje, maar vooral tussen Afrikaanssprekenden van verschillende kleur. In romans en verhalen zijn serieuze personages die kleurling zijn, al lang geen uitzondering meer. Ook in de literaire wereld worden overeeenkomstige veranderingen nagestreefd: Afrikaanse uitgevers lijken met een kleurlingschrijver even blij als Nederlandse uitgevers met een auteur van Turkse of Marokkaanse afkomst.

Een korte schets van de relatie tussen de Afrikaanse literatuur en natievorming tot 1990 laat verschillende fasen zien. In oorsprong was de Afrikaanse literatuur nauw betrokken bij de ideeën van Afrikaner natie en Afrikaner identiteit, die verdedigd moesten worden tegen Engelse invloed. Sinds de jaren Dertig ontwikkelde de literatuur zich in individualistischer richting, zonder dat de band met de Afrikaner natie werd doorgesneden. Deze vernieuwing gold aanvankelijk vooral de dichters; de romanciers kenden pas een radicale omslag in de jaren Zestig. De Zestiger-beweging trok lijnen van de Dertigers door, maar was onder invloed van de apartheidspolitiek veel radicaler: de Zestigers zagen niet langer het Engels als de grootste bedreiging voor het Afrikaans, maar de politiek van het apartheidsbewind.

 

Nu Bart Nel, de opstandeling. In hoeverre is de geschiedenis van deze roman beter te begrijpen in het licht van wat ik gezegd heb?

De verschijning van Bart Nel wordt officieel vermeld in het begin van januari 19375; in het boek zelf staat 1936. Ik heb over een Nederlandse roman gepraat, maar daarbij past een nuancering. Het boek heeft namelijk sterke Zuid-Afrikaanse trekken: niet alleen speelt het verhaal zich helemaal in Zuid-Afrika af en zijn alle personages Zuid-Afrikanen, maar bovendien zijn alle dialogen in het Afrikaans. Het boek is dus tweetalig.

Het kwam uit bij de Wereldbibliotheek, die de tweetaligheid kennelijk geen belemmering vond voor het brede publiek dat de doelgroep van die uitgeverij vormde. De Wereldbibliotheek was in de jaren dertig het contact met de avant-garde kwijt, had geen literair tijdschrift en verwaarloosde de poëzie. De uitgeverij was afhankelijk van auteurs als Scharten-Antink, Nico van Suchtelen en Ernest Claes, en zocht naar opvolgers voor deze successchrijvers.6

Het is dan ook niet zo vreemd dat de grote critici van die tijd het boek niet besproken hebben. De kritiek was wel gunstig7, maar een herdruk volgde pas een paar jaar later. Er zijn er kort na elkaar dan zelfs drie, in de jaren 1941-'43, dus allemaal onder de Duitse bezetting. Na de bevrijding was alle belangstelling verdwenen; de schrijver kon zelfs geen uitgever meer vinden voor een nieuwe, nu helemaal Nederlandse editie. Vandaag de dag is Van Melle in de Nederlandse literatuur onbekend.

Maar in Zuid-Afrika is het heel anders gegaan. In 1942 heeft Van Melle zijn boek alsnog in het Afrikaans vertaald onder de titel: En ek is nog hy ("En dat ben ik nog altijd"). De Afrikaanse kritiek (die overigens ook in 1937 al op de Nederlandse uitgave gereageerd had) was niet negatief, maar naar mijn indruk toch gemiddeld iets zuiniger dan de Nederlandse8. Een herdruk laat dan ook -volgens de bibliografie van W.F. Jonckheere9 - op zich wachten tot 1951; Van Melle kiest nu voor de titel Bart Nel, zonder meer.

Het wonder van Bart Nel komt in de jaren zestig en zeventig. Opeens is er een grote doorbraak en volgen de drukken elkaar in hoog tempo op.10 Voor 1960-'81 tellen we in eenentwintig jaar ook eenentwintig drukken; dit verkoopsucces is overigens verbonden met een groeiende waardering in de universitaire kritiek. In 1967 zet André Brink Bart Nel op een voetstuk. Hij spreekt over "stellig ons beste tradisionele roman"11, en gaat nog verder als hij Sewe dae by die Silbersteins, het chef d'oeuvre van zijn Zestiger-bentgenoot Etienne Leroux, omschrijft als: "'n beter roman [...] as enigeen wat voor hom in Afrikaans verskyn het (met uitsondering waarskynlik van Bart Nel)".12 Hij zegt hier twee dingen: Bart Nel is de allerbeste roman, maar ook: het is een Afrikaanse roman, dus geen Nederlandse.

Bart Nel, de opstandeling, het Nederlandse boek uit 1936, is in eigen land een dood boek geworden, maar in Zuid-Afrika een klassiek meesterwerk. Het is verfilmd en staat op de literatuurlijsten. Is dit mirakel beter te begrijpen als we de band tussen literatuur en natievorming erbij betrekken?

In 1914, bij het begin van de Eerste Wereldoorlog, was Zuid-Afrika een zelfbesturend deel van het Britse rijk. De Boerenoorlog, de oorlog die de Afrikaanse boerderijen vernielde en vrouwen en kinderen in verderfelijke concentratiekampen bracht, was twaalf jaar geleden beëindigd. Het hele Britse rijk raakte nu in oorlog met Duitsland; Zuid-Afrika automatisch ook. Het moest daarom ten strijde tegen het aangrenzende Duitse gebied, Zuid-West-Afrika (Namibië). Maar velen voelden dit als een overval op een goede vriend ten bate van de grote vijand: waarom de jongens die de Britse kampen overleefd hadden laten sneuvelen voor het Britse belang? Toen het parlement besloot de inval toch door te zetten brak er een gewapende opstand uit die door het Zuid-Afrikaanse leger moest worden neergeslagen; de leiders gingen de gevangenis in.

Deze opstand, bekend als "die Rebellie", speelt een grote rol in Bart Nel. Bart, de hoofdfiguur, is een Afrikaner boer, een principiële man die doet wat hij naar zijn idee moet doen, zich in Afrikaans nationaal belang bij de Rebellie aansluit, maar daardoor uiteindelijk zowel zijn bedrijf als zijn gezin kwijtraakt. Zijn vrouw ziet de opstand namelijk helemaal niet idealistisch maar als een pure mannenzaak die alleen maar aanzet tot haantjesgedrag en Bart afhoudt van wat zij bij uitsluiting zijn werkelijke plicht vindt: zijn gezin en zijn bedrijf. Als Bart in de gevangenis zit trouwt zij met een ander.

Op verschillende manieren is Bart Nel verbonden met de traditionele Afrikaner ideologie. Het boek behandelt nationale Afrikaanse geschiedenis. Bart maakt een principiële keuze in het belang van de Afrikaanse natie en is voorbeeldig in zijn volharding, ook als de opstand mislukt. Het begrip "Boer" wordt geïdealiseerd, losgemaakt van boer als beroep of Boer als Afrikaner: "Die Boere sal nog eendag algar Boere word".13 Het boek sluit bovendien enigszins aan bij de plaasromans, al ontbreekt de idyllische sfeer.

Maar dit is maar één kant. Er is beslist geen zwart-wit-verhouding tussen Bart als good guy die alles voor zijn volk overheeft en zijn vrouw als keiharde egoïste; eerder zijn ze allebei zo eigenwijs dat dit hun liefde voortdurend bedreigt. Het gaat er uiteindelijk vooral om dat de hoofdfiguur en zijn vrouw Fransina ondanks hun onverflauwde liefde tragisch uit elkaar drijven. Bart wordt een soort van Job-figuur. Zijn eenzaamheid komt aan het slot in een religieus en algemeen-menselijk kader te staan en overstijgt het belang van de Rebellie.

De roman heeft in Zuid-Afrika bovendien de aandacht getrokken door opvallende vormaspecten. Het gaat onder meer om de zakelijke, eenvoudige, zo niet droge stijl, en de afstandelijke houding van de verteller. Allebei moeten ertoe bijdragen dat de roman indruk maakt door understatement, door weglaten. Daarnaast valt op dat de bouw van de roman a-chronologisch is.

Als we met deze gegevens teruggaan naar Zuid-Afrika, dan zien we dat ten tijde van de eerste publicatie het traditionele landelijke proza met nationale strekking nog dominant was. Bart Nel is landelijk proza met een nationaal onderwerp, maar gaat tegen de traditie in door zijn vormvernieuwing, die op gespannen voet staat met het natie-vormende idee van de literatuur voor het hele volk. In de kritiek is deze kwestie ook aanwijsbaar: twee critici mopperen over de chronologie, waarbij er één zelfs specifiek opkomt voor het belang van "die gewone leser".14 Aan de andere kant blijkt de criticus Beukes, leraar aan de High School for Boys te Pretoria, zijn tijd vooruit als hij zegt dat Van Melles normale zwakte, eentonige stijl, in dit boek juist een kracht vormt. (In Nederland kon Van Melles romantechniek niet meer als nieuwlichterij gelden, zodat hij in het rustige fonds van de Wereldbibliotheek op zijn plaats was.) Van Zyl geeft overigens nog twee hinderpalen voor een directe acceptatie in Zuid-Afrika: de "herkenbaar Nederlandse ironie" (in plaats van de Zuid-Afrikaanse gemoedelijke humor) en Van Melles "eigenzinnige wereldbeschouwing".15

In dit kader is de uitkomst, vrij gunstige kritiek maar weinig spectaculaire verkoopcijfers, nog zo vreemd niet. De tijd van Bart Nel moest nog komen. In de jaren vijftig laten Afrikaner critici zich van tijd tot tijd lovend over het boek uit; S.C. Hattingh herhaalt de opmerking van Beukes: "Hy is deur kritici daarvan beskuldig dat sy styl vlak emosieloos en sonder beeldende krag is; in werklikheid is juis die teenoorgestelde waar."16 Toen de dichter Van Wyk Louw zich voor de Vernuwing van die prosa inzette, kreeg Bart Nel van hem wel een eervolle vermelding, maar geen uitgebreide behandeling. Eén van de romanciers die de door Louw aangekondigde vernieuwing doorvoerden, de al bij herhaling genoemde Brink, is ook één van de critici die Bart Nel wel uitvoerig besproken hebben. In zijn werk wordt aannemelijk dat Bart Nel goed past bij de ideeën van de zestigers zoals ik ze geschetst heb: geëngageerde literatuur die zijn literaire karakter niet verliest. De diepgaande behandeling van de mens, die volgens Brink niet mag worden opgeofferd aan het engagement, kan hij in Bart Nel aanwijzen; net als de vernieuwing van de romantechniek die hij bovendien nastreeft.17

Het nationaal Afrikaans belang van Bart Nel ligt in Brinks visie niet in de eerste plaats bij Van Melles beschrijving van de Rebellie, maar bij de kwaliteit van de roman. Brink hecht aan het voortbestaan van het Afrikaans. Net als zijn verre voorgangers uit de negentiende eeuw ziet hij hierbij een functie voor de literatuur, maar het is niet meer dezelfde functie. Literaire kwaliteit is in de plaats van de didactiek getreden. Het lijkt te mooi om waar te zijn, maar opnieuw blijkt de feitelijke ontwikkeling in de waardering van Bart Nel achteraf mooi te passen bij het veranderende denken over natievorming. Of sceptischer uitgedrukt: het wonder blijkt geen wonder.

Tenslotte de vraag of Bart Nel ook een rol kan spelen in de nieuwe Zuid-Afrikaanse natie, de veelkleurige regenboognatie van bisschop Tutu. Bij het jaarlijkse Afrikaanse kunstfestival 1996 werden de bezoekers verrast door een groep zwarte studenten Afrikaans, gekleed in een t-shirt met daarop: "En ek is nog hy". "Houden jullie dan zo van Bart Nel?" werd hun gevraagd. Een meisje zei: "ja, maar we houden nog meer van Fransina." En het is waar: Fransina, Barts vrouw, is natuurlijk feministisch op te vatten, maar je kunt haar ook, nog algemener, zien als vertegenwoordigster van grote groepen zonder macht die hardnekkig weigeren zich op hun kop te laten zitten. Volgt de Zuid-Afrikaanse natie deze interpretatie, dan is de toekomst aan J. van Melle.

1.  W.J.van Zyl: "De bijdragen van Nederlandstaligen tot de Afrikaanse letterkunde". In T.N.T.L. 111 (1995) p. 44-54.

2.  Vgl. J.M. Coetzee: "The farm novels of C.M. van den Heever", in White writing, New Haven-London 1988, p. 82-114. De literatuurhistoricus Kannemeyer noemt  Die Meulenaar (1926) van D.F. Malherbe: de "eerste werklike plaasroman" (Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur deel 1, tweede uitgawe, Pretoria-Kaapstad 1984, p. 163). De beroemdste plaasromans zijn echter van de hand van C.M. van den Heever, de Afrikaanse Streuvels: Somer (1935), geïnspireerd op De Oogst, en Laat vrugte (1939), waarin hij De Vlaschaard navolgt.

3. Vgl. Etienne van Heerden, Om te awol, 'n roman, Kaapstad 1984: "Verwoerd, die gebore Hollander, wat met sy ideologiese argitektuur met mense wou bou asof hulle bakstene is" (p. 9).

4. Literatuur in die strydperk, Kaapstad-Pretoria 1985, p.150.

5. Nieuwsblad voor den boekhandel 104 (1937) nr 1 (6 januari) p.10.

6. Frank de Glas: Nieuwe lezers voor het goede boek. De Wereldbibliotheek en "Ontwikkeling"/De Arbeiderspers voor 1940, Amsterdam, Wereldbibliotheek [N.B.] z.j., p. 171 en 181-183.

7. Ik heb dertien recensies onder ogen gehad, waarvan twee anonieme in Boekenschouw 30 (1936-'37) p. 516 en in de Delftsche Courant van 31 juli 1937. Verder:

G. Besselaar, Neerlandia 41 (1937) nr 6 (juni) p.97.

Kees van Bruggen, Algemeen Handelsblad 7 juli 1937.

D., Hooger leven 17 april 1937.

A[ndré] D[emedts], Dietsche Warande en Belfort 1937 deel 1 nr.2 p.155.

J. Haantjes, De Werkplaats 2 (1937) nr.10 (oktober) p.465-473.

Roel Houwink, Elsevier's Maandschrift 47 (1937) nr.10 (oktober) p.295.

D.Th. Jaarsma, Nieuwe Rotterdamsche Courant 17 februari 1937.

Max Kijzer, De Nieuwe Gids 53 (1938) deel 1 nr.2 (februari) p.176-177.

Roelien Mulder-Stagger, Critisch Bulletin 10 (1938) mei p. 140-141.

Th. S., Den Gulden Winckel 36 (1937) nr.6-7 (juni-juni) p.18.

C. Tazelaar, Stemmen des tijds 26 (1937) deel 1 p.632-633

8. Ik heb drie recensies uit 1937 en vier uit 1943 onder ogen gehad:

S.P.E. Boshoff: "Verhaal oor die Rebellie", Die Burger 7 augustus 1937.

W. Kempen, Ons eie boek 3 (1937) nr.1 (januari-maart) p.158.

M.S.B. K[ritzinger]: "'n Verdienstelike historiese roman", Ons Tydskrif vir Letterkunde, Opvoedkunde en Kuns, 5 (1937) nr.1 (maart) p.23-24.

Gerhard J. Beukes, Ons eie boek 9 (1943) nr.2 (juni) p.64.

M.P. Olivier Burgers: "Bart Nel in Afrikaans", Die Brandwag 5 nr. 291 (5 maart 1943).

J.E[ndendyk], Suid-Afrika 2 nr.5 (januari 1943) p.20.

Roelien Stagger, Die Huisgenoot 15 oktober 1943.

9. W.F. Jonckheere: Johannes van Melle, realist tussen twee werelden, Pretoria 1968, p. 219.

10. De derde druk uit 1960 is het begin van het grote succes van Bart Nel in Zuid-Afrika. Volgens een lijstje in de pocket-uitgave van 1988 kent de editie-1960 in de jaren 1960-'69 negen drukken. In 1971-'81 is er een tweede editie in twaalf drukken. Dan volgt (1984-'85) een pocket-editie die twee drukken kent, en tenslotte de "tweede uitgawe in sagteband" (1988), de bron van deze gegevens. Bij elkaar tot 1988 dus: 1+1+9+12+2+1=26 drukken.

11. André P. Brink: Aspekte van die nuwe prosa, Pretoria-Kaapstad 1967, p.77.

12. a.w., p.131.

13. Bart Nel, de opstandeling p. 63. Citaat aangereikt door Alfred Schaffer.

14. Het citaat is uit de bespreking van Burgers. Ook Kritzinger brengt het bezwaar naar voren.

15. Van Zyl, a.w., p. 49.

16. S.C. Hattingh: "J. van Melle se beste roman `En ek is nog hy'". Helikon 4 nr. 19, maart 1955, p. 87.

17. Behalve in Aspekte van die nuwe prosa schreef Brink over Bart Nel: "`Algaande na die ver ruim lig': aantekeninge by Bart Nel", Waarom literatuur?, Kaapstad-Pretoria 1985, p.97-109; en voorts in de Inleiding tot die Afrikaanse letterkunde van E. Liebenberg.

Dr A A P Francken


Op Afrikaans in Europa gepubliseer in Desember 2008.

 

Ook gepubliseer in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde. Deel 114 (1998) aflevering 2 p 156-163 (1998).


© Catharina Loader 2001