Elsa Joubert: Gordel van smarag. 'n Reis met Leipoldt. Kaapstad, Tafelberg 1887.

Waarom verdient dit (Zuid-)Afrikaanse reisboek de aandacht van de Multatuli-lezers? Omdat het een belangrijk "antwoord" behelst op het werk van C. Louis Leipoldt, de grote Afrikaanse dichter uit het begin van onze eeuw (1880-1947) en in het bijzonder de vraag aan de orde stelt naar Leipoldts band met Multatuli.

Hoe groot de afstand tussen Zuid-Afrika en Nederland in cultureel opzicht nog altijd is, laat zich aflezen aan de studie van de Indische literatuur. In Nederland is die Indische literatuur immers zowat een apart vak geworden, met een eigen tijdschrift en veel interessante publicaties die van tijd tot tijd grote aandacht trekken. Maar ook de fanatieke liefhebber die elk flintertje Indische literatuur graag wil savoureren, lijkt vaak niet op de hoogte van het bestaan van een Zuid-Afrikaanse tak van zijn favoriete genre. De Kaap ligt zo bekeken een stuk verder van Leiden dan Djakarta.

Toch ligt het voor de hand dat juist in Kaapstad, gesticht als verversingspost voor de V.O.C.-schepen op weg naar Batavia, belangstelling bestond en bestaat voor "Indië". De stad dankt ook vandaag de dag z'n kleur mede aan het "Maleise" deel van de bevolking, in feite afstammelingen van slaven en arbeiders uit Indonesië. Deze "Kaapse Maleiers", meestal islamieten, domineren de regionale keuken en beschikken over een eigen cultureel centrum. Uit hun kring stamt ook het oudste gedrukte Afrikaanse boek; het bevat reeksen Arabische tekens die zich, indien voorgelezen, voor de arabo-analfabeet ontpoppen als religieuze teksten in het Afrikaans. Maar de Kaapse islamieten raken hier pas in de aandacht nu radikalinski's uit hun kring een anti-drugsoorlogje voeren en Allah denken te dienen met een bom op een "real American" eethuis.

In de literatuur van Zuid-Afrika speelt de geschiedenis een grote rol. De historische roman was altijd een voornaam genre en dit is er in het laatste decennium bepaald niet minder op geworden. Nieuwe verhoudingen brengen veel mensen tot nadenken over de eigen positie, de eigen achtergrond. Ook de koppeling met Indonesië was en is aan de Kaap volop aan de orde.

Dit blijkt opnieuw in Gordel van smarag van Elsa Joubert, geboren in 1922 en sinds 1978 één van de bekendste Afrikaanse romanschrijfsters. Toen verscheen namelijk Die swerfjare van Poppie Nongena, dat in Gordel van smarag meeklinkt zonder genoemd te worden. Poppie is de Afrikaanse pendant van "Saïdjah en Adinda", maar realistischer. Het is het levensverhaal van een Khosa-vrouw die haar gezin vermalen ziet worden onder het systeem van apartheid met z'n passen, stempels, deportaties en thuislanden. Het betekende destijds "een rilling door het land", een morele klap voor het apartheidssysteem. Nu is Poppie één van de klassieken van de moderne Afrikaanse literatuur.

Met Gordel van smarag doet Joubert verslag van een reis die zij in 1995 naar Indonesië gemaakt heeft. Het ging om een toeristische reis zoals er meer gemaakt worden: Singapoer - Java - Bali. Joubert levert een boeiend verslag van haar ervaringen in het Indonesië van Soeharto, waarbij haar achtergrondkennis slechts een enkele keer te kort schiet.

Hier en daar maakt zij het zich bijvoorbeeld te makkelijk door meningen of vermoedens te geven over zaken die dat slecht verdragen. Zo zegt ze over de Chinese middenklasse: "wat glo (=vermoedelijk) ook maar die inlanders uitbuit" (p. 117) en schrijft ze het behoud van het Engels in Singapoer toe aan een vermeende betere verhouding tussen kolonialisten en gekoloniseerden in die stad, hoewel ze weet heeft van de uitzonderlijke Nederlands-Indische taalpolitiek (p. 132 en 114). De afstand Amsterdam-Kaapstad spreekt weer eens als Joubert ondanks al haar kennis van de Nederlandse cultuur veel vergeefse moeite doet voor Engelse vertalingen van het werk van Pramoedya Ananta Toer, zonder te denken aan de Nederlandse. Een interessante figuur is haar reisgids, die uiteindelijk een anti-Nederlandse christelijke Molukker te blijkt te zijn; aan de achtergrond van deze curieuze combinatie geeft Joubert jammer genoeg geen aandacht.

Zij is wel trefzeker in wat zij zegt over het bewind van Soeharto. Joubert is geen schrijfster bij wie men conclusies over "corruptie" of "kolonelsregime" kan verwachten; zij vertelt wat ze ziet en wat ze meemaakt. Maar daartoe horen een verbod op schrijvers als Pramoedya en Mochtar Lubis. Ook zet ze een reeks lelijke standbeelden à la Oost-Berlijn en de Sovjet-Unie in het zonnetje, als "boereverneukery" (p. 81, ook 87, 137). Dat is voldoende.

Voor Nederlanders biedt het boek weliswaar deels bekende stof, maar bekeken vanuit Afrikaans standpunt. Jouberts band met Nederland is duidelijk. Zij schrijft over "ons Hollandse voorgeslagte" (p. 65) en ergert haar anti-Nederlandse gids door haar emotionele belangstelling voor overblijfsels uit de Nederlandse tijd. Ze noteert de woorden "ach stommerik" uit de mond van een chauffeur die zegt geen Nederlands te kennen. Maar als moderne Zuid-Afrikaanse ziet zij zichzelf ook tussen "Afrika" en "Europa" instaan, voelt zij zich een tussenfiguur, en dus meer verwant met andere tussenfiguren als Indo-Europese Nederlanders of Nederlands sprekende Indonesiërs dan met de Hollander van de gestampte pot en de harde g. Zowel het Nederlands koloniaal verleden als de eigentijdse gevolgen ervan (zoals de mislukking van het staatsbezoek van de koningin, dat met Jouberts bezoek samenvalt) hebben haar kritische belangstelling.

Maar het boek reikt verder dan de kritische reisbeschrijving en is niet alleen belangrijk voor doorgewinterde liefhebbers van de Indische literatuur. Er zit een andere kant aan, die het midden in de discussie over koloniale en postkoloniale literatuur plaats. Welke kant is dat?

De titel Gordel van smarag is niet voor de aardigheid gekozen; er is inderdaad een regelrechte band met Multatuli. De ondertitel is: "'n Reis met Leipoldt". Leipoldt was behalve dichter ook tweetalig (Engels/Afrikaans) journalist en prozaschrijver, arts als Slauerhoff en net als hij man met grote (ook filosofische) belangstelling voor het oosten. In 1912 maakte Leipoldt als scheepsarts (!) een reis naar Nederlands-Indië. Daardoor geïnspireerd publiceerde hij onder de titel "Uit my Oosterse dagboek" in 1923 een reeks gedichten die tot zijn beste gerekend worden, en nog in 1932 (onder dezelfde titel) herinneringen in proza.

In het Indische werk van Leipoldt speelt Multatuli een hoofdrol. Niet alleen schreef Leipoldt een gedicht over Multatuli en vertaalde hij fragmenten uit de Minnebrieven in het Engels, niet alleen maakten generaties Afrikaanse scholieren via hem kennis met Saïdjah en Adinda (zegt Joubert op p. 60) en gaf hij in zijn Praatjies met die ou mense (1918) aan bejaarden tussen andere gezondheidsadviezen door de goede raad om van tijd tot tijd eens Multatuli op te slaan, maar Leipoldt plaatst Multatuli ook op de eerste plaats in een rij van door hem bewonderde opstandelingen tegen het koloniale bewind, die in zijn schrijverschap van grote betekenis zijn.

Elsa Joubert, sinds haar meisjestijd groot bewonderaarster van de dichter ("my eerste groot liefde" p.6), maakt haar reis "met Leipoldt". Niet dat zij hem werkelijk volgt. Leipoldt voer op zijn schip van haven tot haven en bezocht ook Sumatra en Borneo; Joubert is afhankelijk van haar tourische busroute en poseert met de nodige zelfspot als souvenirs kopende oma ("ek met my hygbors", p.64) voor wie het onmogelijk is geworden, letterlijk in de voetsporen van haar held te treden. Leipoldts ervaringen heeft ze bij de hand en in haar hoofd.

Maar met Leipoldts verslaglegging is iets mis, zoals blijkt in z'n eigen voorwoord. Hij bekent namelijk twee hoofdstukken achter te houden, namelijk die over kleurlingen en over de zending, omdat die zaken voor "ons" (Afrikaners?) te gevoelig liggen. Dit werpt meteen een bepaald licht op de twintig jaar die zijn verlopen tussen de reis en de publicatie van het verslag.

Joubert is bij de voorbereiding van haar "reis met Leipoldt" naar die twee hoofdstukken op zoek gegaan. (Aan de kwestie was in een academische publicatie al wel aandacht gegeven, maar de grote literatuurgeschiedenis van Kannemeyer gaat er niet op in.) Leipoldts Afrikaanstalige Indiëboek uit 1932 blijkt in feite een aftreksel van een in het Engels geschreven (maar nooit gepubliceerd) verslag van zijn Indische reis dat niet twee maar zelfs vier hoofdstukken rijker is en ook overigens op Joubert een pittiger indruk maakt. Zoals te verwachten was, brengt Leipoldt er over de zending en over de rassenkwestie opinies naar voren die hem in het Zuid-Afrika van 1932 (en lang daarna) niet in dank zouden zijn afgenomen. Joubert meent zelfs dat men hem zou hebben uitgemaakt voor volksverrader als hij zijn boek zonder coupures had uitgegeven; de kern van wat Leipoldt niet in het Afrikaans vertaald heeft neemt zij nu in Gordel van smarag op. Wat heeft hij weggelaten?

Leipoldt vraagt zich af wie eigenlijk gebaat is bij christelijke zending onder beschaafde aanhangers van andere religies en pleit voor een regelrecht verbod op zending onder islamieten. De islam heeft immers een sterke beschavende werking en droeg regelrecht bij aan de terugdringing van het menseneten; Joubert had aan Leipoldts betoog kunnen toevoegen dat hij ook hier Multatuli volgt. In een noot bij Max Havelaar staat immers al dat de islam "groten afbreuk heeft gedaan aan 't menseneten". Multatuli stelt hierbij de vraag: "Wanneer heeft Nederland ooit met zyn godsdienst en met zyn wapens ... een gansen volksstam van kannibalen tot rustige mensen gemaakt?" (V.w. 1 p. 348) Tot de pikantere ervaringen van Leipoldt hoort: "that the Christianised native is less likeable, as a personality, less intelligent, less truthful, and less virtuous than the ordinary native" (p.126). Ook dit past helemaal in het denkraam van Multatuli.

Naast de christelijke zending heeft Leipoldt over een tweede gevoelig onderwerp zijn mening opgeschreven maar toch voor zich gehouden: over rasvermenging. Wel legt hij zijn Afrikaanse lezers in 1932 uit dat kinderen van gemengde ouders, indien door de Europese vader erkend, in Nederlands-Indië voor de wet Europeaan waren met alle daaraan verbonden rechten. Dit gegeven is niettemin in Zuid-Afrika, waar gemengde huwelijken werden tegengegaan, tamelijk onbekend gebleven; ook Elsa Joubert is er anno 1995 verbaasd over.

In het weggelaten deel van zijn uiteenzetting gaat hij dieper in op de achtergronden. Hij schetst de praktijk van het njai-systeem, waarbij ongetrouwde Europeanen een Indonesische vrouw in huis namen als huishoudster en concubine, en plaatst zich in dit verband op een genuanceerd maar ondubbelzinnig standpunt. Over huwelijken die uit deze verhoudingen zijn voortgekomen, is Leipoldt positief. Indonesische vrouwen krijgen een kans om voor zichzelf en hun kinderen een mooie plaats in de maatschappij te bevechten en volgens Leipoldts ervaring is die kans ook reëel: "If she is a woman of merit ... she will rapidly win a popularity which to those of us who have seen the results of mixed marriages in Africa and the West Indies appears most incredible." (p. 84) Maar er is aan het systeem ook een lelijke keerzij: lang niet alle Europeanen trouwen met hun njai, ook al is die de moeder van hun kinderen. Ze zijn vrij om te doen wat ze willen; ze kunnen de vrouwen op straat zetten; ze kunnen de kinderen erkenning onthouden en zich op die manier onttrekken aan elke verantwoordelijkheid. Deze kant van de zaak maakt dat Leipoldt het systeem uiteindelijk toch à la Multatuli als verhulde prostitutie afwijst en, opnieuw à la Multatuli, de vrouwen van Insulinde oproept, er een eind aan te maken.
Joubert vindt deze overwegingen van Leipoldt geweldig belangrijk en betreurt dat hij ze achterhield. Natuurlijk niet met het oog op Nederlands-Indië, want in 1932 was het njai-systeem ook zonder Leipoldts kritiek verdwenen. Maar voor Zuid-Afrika:

Hoe jammer dat hierdie argumente nie openlik gepubliseer is nie. Leipoldt stel die posisie kalm en wetenskaplik. As die hele onderwerp nie taboe ... was nie, sou bespreking die lug gesuiver het. Dit kon tot 'n meer positiewe houding tot gemengde huwelike gelei het - wat by ons in die eerste paar dekades van die eeu reeds veral in die Kaap voorgekom het. Miskien, 'n baie groot miskien, sou iets van die onheile van apartheid en die verskriklikhede van die Rasseregistrasiewet, die Ontugwet en die Wet op Gemengde Huwelike ons gespaar gebly het. (p. 85) (Met deze wetten bereikte de apartheid z'n dieptepunt: het verbod op seks over de kleurgrens.)

Joubert komt steeds terug op Leipoldts wankelmoedigheid en blijft zich afvragen, waarom hij zich niet meer aan zijn vereerde Multatuli heeft gespiegeld en op voorhand voor de heersende opvattingen capituleerde. Haar liefde en bewondering voor Leipoldt blijven overeind, maar haar "maren" evenzeer. De kwestie van de weglatingen in het "Oosterse dagboek" staat ook niet op zichzelf. Leipoldt worstelde lange tijd met een ander Indisch thema: de geschiedenis van de 18de eeuwse Indo-Europese opstandeling Elberfeld. Aan een werk over deze figuur bleef hij sleutelen tot z'n dood.

Het is uiteraard niet uit te maken, zeker niet vanuit Holland, of het vrijmoedige woord van Leipoldt inderdaad de uitwerking gehad zou hebben waarover Elsa Joubert schrijft. Een dubbelzinnige houding tegenover zijn Afrikanerschap is bij hem wel aanwijsbaar. Hij voelde zich wereldburger en schreef in het Engels, vrijer dan hij in het Afrikaans deed. Maar hij was ook Afrikaans dichter, met het lijden van de Afrikaners in de Boerenoorlog als voornaam thema, en mogelijk bang dit "eigen huis" op te blazen dat hij toch niet missen kon. Joubert zegt niets over het homo-erotische deel van zijn persoonlijkheid, dat een vrij optreden voor hem misschien extra moeilijk maakte.

Maar al met al gaat het niet om de persoon van Leipoldt, maar om het schrijverschap. Joubert kan niet verkroppen dat haar "meester" Leipoldt de handschoen die Multatuli in Zuid-Afrika wierp, had laten liggen, terwijl zij die zelf met Poppie wel had opgeraapt. Haar ontdekking slaat een bres in hun verhouding die gedicht moet worden. Dit lukt haar tenslotte doordat ze zich vastgrijpt aan haar schrijverschap. Tegenstellingen als die tussen haar Europese en haar Afrikaanse kant, als die tussen de dichter als estheet en de geëngageerde schrijver, kan zij al schrijvend overstijgen, waarbij (het is niet voor het eerst in de Afrikaanse literatuur) de taal uiteindelijk bepalend is voor de identiteit. Joubert voelt zich geen tussenfiguur meer, maar Afrikaans auteur. "Ondanks alles," net als Leipoldt.

Zo blijkt Gordel van smarag een poëtica van Elsa Joubert, zonder dat zijzelf dit geleerde woord in de mond neemt. In dit kader schetst het boek een indrukwekkende geschiedenis van levenslange zelfcensuur bij de bespreking van het typisch koloniale thema van blanke superioriteitswaan.

 

Gepubliseer April 2012

© Catharina Loader 2001