Johannes van Melle as tussenfiguur
Dr Eep Francken woon in Leiden, Nederland
"Tussenfiguur" is geen ondubbelzinnige term; ik heb hier het oog op schrijvers die te maken hebben met meer dan één cultuurkring. Voor de hand liggende voorbeelden zijn de auteurs uit de Nederlandse koloniale literatuur die met één been in de lage landen staan en met het andere in Zuid-Afrika, Zaïre, Indonesië, Suriname of één van de Antillen. Alle Nederlandstalige schrijvers die een sterke band hebben met de (in veel opzichten volstrekt onnederlandse) voormalige Nederlandse koloniën, zijn te beschouwen als tussenfiguur.
De tussenfiguur roept negatieve en positieve associaties op. Negatieve doordat hij zichzelf door zijn schrijverschap tot buitenstaander kan maken: wie tussen twee huizen woont is nergens thuis. De tussenfiguur loopt het risico dat hij tussen de twee cultuurkringen blijft steken en in geen van twee iets bereikt; hij opereert tenslotte altijd in gebied dat hem maar ten dele vertrouwd is, zonder veel eigen grond onder de voeten. Schrijft hij over wat hij van huis uit kent, dan staat een groot deel van zijn publiek ver van hem af. Ontbreekt een dergelijke kloof met zijn lezers, dan is hij vreemdeling in het land dat hij beschrijft.
Positieve associaties verbinden de tussenfiguur met de mooie rol van de bemiddelaar: hij bezorgt de ene cultuurkring waardevolle elementen uit de andere.
In 1937 verscheen bij de Wereldbibliotheek de roman Bart Nel, de opstandeling van J. van Melle (1887-1953). Van Melle is in Goes geboren, maar in 1913 definitief naar Zuid-Afrika geëmigreerd. Zijn boek speelt in dat land (Nel is een veel voorkomende Afrikaanse familienaam) en is tweetalig: alle dialogen zijn in het Afrikaans, maar de rest is in het Nederlands. Het neemt ook binnen Van Melles oeuvre een tussenpositie in: zijn vroegste verhalen zijn in het Nederlands, maar het merendeel van zijn werk heeft hij geschreven in het Afrikaans.
Hoewel de kritiek op Bart Nel, de opstandeling tamelijk gunstig was en het boek in de oorlog drie keer herdrukt werd, is het in Nederland helemaal uit de aandacht verdwenen. Het heeft mij zoveel moeite gekost om één van de toch 6000 gedrukte exemplaren in bezit te krijgen, dat het bijna niet anders kan of Bart Nel is in de afgelopen tijd in Nederland op grote schaal in de papiermolen beland.
In 1942 volgde in Johannesburg de vertaling in het Afrikaans (door de schrijver zelf), onder de titel En ek is nog hy (En ik ben dat nóg). Bij de tweede Afrikaanse druk schakelde Van Melle overigens weer terug naar zijn oude titel, zij het zonder bijstelling: Bart Nel.
Deze vertaling is niet onmiddellijk maar wel op den duur (jammer genoeg na de dood van de schrijver), een groot succes geworden. Daarbij springt naar voren dat de roman in Zuid-Afrika als onderdeel van de Afrikaanse literatuur beschouwd wordt, dus niet als vertaling uit het Nederlands. In die Afrikaanse literatuur rekent men Bart Nel vandaag de dag tot het beste wat er is en beschouwt men het (daartoe geïnspireerd door de invloedrijke schrijver en criticus André Brink) als de beste traditionele roman. Als canon-boek bij uitstek is het verplichte kost voor scholieren en studenten, zodat de herdrukken elkaar opvolgen. Zo kwamen er in de eenentwintig jaren 1960-'81 precies eenentwintig drukken uit (en dat op de kleine Afrikaanse markt). Zwarte studenten Afrikaans hulden zich op het Afrikaanse cultuurfeest 1996 in een "T-hemp" met daarop: "En ek is nog hy."
Hoe anders is het Bart Nel in Nederland vergaan. De laatste druk van de oorspronkelijke editie stamt uit 1943. Toen Van Melle na de oorlog op bezoek kwam in het moederland, zat er in zijn koffertje een derde, ditmaal geheel Nederlandse versie van Bart Nel, maar hij heeft er niet eens meer een uitgever voor kunnen vinden. Alleen het typoscript bleef bewaard, bijna volledig.
Van Melle lijkt met zijn hoofdzakelijk Nederlandse boek dat in Nederland uiteindelijk in de anonimiteit verdween maar in Afrikaanse vertaling de kwalificatie van onbekendste Nederlandse bestseller verdient, een tussenfiguur van belang. Daarom geef ik nog een aantal bijzonderheden over Bart Nel en stel ik daarna de vraag hoe het komt dat de waardering voor het boek in Zuid-Afrika en Nederland zo sterk uiteenloopt.
Wie over Bart Nel wil praten, kan niet heen om de geschiedenis van Zuid-Afrika en de 19de eeuw in het bijzonder. Voor Zuid-Afrika is dit de eeuw van twee belangrijke ontwikkelingen. In de eerste plaats veroveren de blanken praktisch het hele land; alle zwarte Zuid-Afrikanen komen onder één of andere vorm van blanke controle. Tegelijkertijd loopt de spanning tussen de twee rivaliserende blanke groepen, de Engelsen en de Afrikaners, almaar op, met aan het eind der eeuw bij wijze van klapstuk de bekende Boerenoorlog die de vrije Boerenrepublieken tot koloniën van Engeland maakt.
De Afrikaanse literatuur is vanaf het begin gericht tegen de groeiende Engelse invloed en wordt door dat onderwerp beheerst. Het conflict tussen blank en zwart, in feite minstens even belangrijk, blijft daarentegen in de literatuur lang op de achtergrond.
In 1910 wordt de Unie van Zuid-Afrika opgericht, die zelfbestuur krijgt binnen het Britse Koninkrijk. De 20ste eeuw moest de geest van samenwerking tussen "Brit en Boer" brengen die in de 19de ontbroken had. Als eerste resultaat van de samenwerking geldt overigens dat de positie van de niet-blanken bij de oprichting van de Unie verder verzwakt werd.
Er kwam een regering onder leiding van voormalige boerengeneraals: Louis Botha en Jan Smuts, die opereerden onder het vaandel van de Suid-Afrikaanse Partij (S.A.P.). De oppositie, die van samenwerking niet weten wilde, richtte in 1912 de Nationale Partij op.
Deze tegenstelling tussen "Sappe" en "Natte" werd al in 1914 op de spits gedreven. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog moest Zuid-Afrika, dat immers een deel van het Britse rijk was, ten strijde trekken tegen Duitsland: Botha moest Duits-Zuid-West-Afrika (Namibië) aanvallen. De "Natte" vonden dat hiermee ten voordele van de enige vijand die Zuid-Afrika had (nl. Engeland) een vriend (Duitsland) tot slachtoffer zou worden gemaakt, en gingen over tot gewapende opstand tegen de regering. Eén van de opstandelingen was de kersverse Nederlandse immigrant Johannes van Melle, maar belangrijker is dat we met die opstand van 1914 ook de wereld van de roman Bart Nel betreden. Ook de gelijknamige hoofdfiguur neemt er namelijk aan deel.
Bart is een Afrikaner boer uit Transvaal; een man van "plicht" en "recht door zee", iemand met een sterk zelfbeeld. Hij is oorspronkelijk een Botha-aanhanger, maar als hij hoort over het besluit Namibië aan te vallen, verandert zijn politieke standpunt: Botha en Smuts blijken bij nader inzien "papbroeke". Zijn plicht blijkt nu de opstand te zijn en rechtlijnig als hij is trekt hij ten strijde. Hij gaat tegen zijn vrouw in, die meent dat Barts plicht niet bij de politiek maar bij zijn kinderen en zijn bedrijf ligt. De opstand mislukt. Bart wordt gevangen genomen en raakt uiteindelijk zijn boerderij en zijn gezin kwijt.
Barts plichtsbesef krijgt in Van Melles roman meer nadruk dan de geschiedenis van de opstand, en het conflict tussen man en vrouw spreekt minstens zo sterk als dat tussen "joiners" en "bittereinders". Toch kun je Bart Nel wel een koloniale roman noemen, al is het dat zeker niet bij uitsluiting. De lezer herkent namelijk gemakkelijk het typisch koloniale motief van de tegenstelling tussen autochtonen en laterkomers, waarbij de laterkomers de overmacht hebben. Al is het niet helemaal de tegenstelling die wij verwachten.
Wij denken vandaag de dag immers aan de gekleurde Zuid-Afrikanen als de autochtonen, en beschouwen de blanken als de laterkomers. Maar in de visie van de figuur Bart Nel - en de verschuiving die we hier zien, typeert vrijwel de hele Afrikaanse literatuur tot dan toe - zijn de autochtonen: de Afrikaners, en komen de Engelsen ten tonele als de nieuwe bazen uit den vreemde.
Er komen in Bart Nel ook negers en kleurlingen voor, maar dit zijn randfiguren. Zonder uitzondering zijn het hulpjes van de blanken; hun rol is te vergelijken met die van het huispersoneel in Nederlandse romans van het eind van de 19de eeuw. Het rassenprobleem in onze zin is in Bart Nel aanwijsbaar, maar slechts als bijzaak, zoals in de meeste Afrikaanse romans van voor 1950.
Nu de uiteenlopende waardering in Nederland en Zuid-Afrika. Om die te verklaren kun je veel kanten op. Ik probeer het in vijf richtingen: die van de stof, die van de historische situatie, die van de literatuurgeschiedenis, die van het boek op zichzelf, en tenslotte de Tilburgse richting: daarbij gluur ik even door de kijker van de literatuursocioloog.
Over mijn eerste richting kan ik heel kort zijn. De roman biedt Zuid-Afrikaanse stof, die mogelijk ook buiten dat land kan boeien (waarbij de auteur zou optreden als intermediair), maar waarvoor toch vooral belangstelling kan worden verwacht in Zuid-Afrika zelf. Hier ligt dus al een mogelijke verklaring.
Twee: de historische verschillen tussen Nederland en Zuid-Afrika sinds 1937. Wat in de geschiedenis van Nederland maakte dat het met Bart Nel ging zoals het gegaan is? Meteen springt in het oog dat alle herdrukken uit de oorlog stammen. Waarom juist toen? Je kunt zeggen dat de roman voor beide oorlogspartijen wel iets te bieden had. Hoewel de roman Bart Nel niet anti-Engels is, is de gelijknamige hoofdpersoon dat zeker wel, wat de roman voor de machthebbers in het Nederland van 1941 aantrekkelijk maakt. Omgekeerd lees je óók over iemand die in opstand komt tegen wat hij ziet als een verradersregering, zodat het boek tegelijk kan inspireren tot verzet. Mijn conclusie: iedereen tevreden.
Was men in Nederland na de oorlog zo allergisch voor elk anti-Brits geluid dat dit Bart Nel toen de kop gekost heeft? Ik houd dit wel voor mogelijk. Bovendien richtte de belangstelling zich eind jaren '40 en begin jaren '50 enerzijds op de Amerikaanse wereld van Cadillac en Coca-Cola en anderzijds op het existentialisme uit Parijs. Daarbij vergeleken ging het Transvaalse platteland met zijn calvinistische sfeer er almaar provincialer uitzien. Er is dus in de Nederlandse geschiedenis wel het één en ander te vinden dat het lot van Van Melles roman begrijpelijker maakt.
In Zuid-Afrika zelf ontstaat er tijdens de Tweede Wereldoorlog daarentegen een situatie die als het ware om Bart Nel vraagt. Het probleem van het verplicht meevechten met de gehate Engelsen tegen de Duitsers keert namelijk in zijn volle omvang terug (al meen ik dat Zuid-Afrika in de Tweede, anders dan in de Eerste Wereldoorlog, alleen vrijwilligers tegen Duitsland heeft laten vechten, dus niemand voor zijn nummer de oorlog in stuurde). Het komt niet opnieuw tot een echte opstand, maar wel zijn er soldaten in elkaar geslagen en is hier en daar sabotage gepleegd.
Deze geschiedenis die zich herhaalt had "eigenlijk" tot groot sukses voor Bart Nel moeten leiden, maar daarvan is toch geen sprake. In feite is Bart in deze geploegde akker maar langzaam gaan wortelen. Er zijn dus in Zuid-Afrika wel historische factoren aanwijsbaar die voor de waardering van Bart Nel een zeker belang hebben, maar tot een echte verklaring van de gang van zaken leiden ze niet.
Daarvoor kunnen we beter terecht bij mijn derde richting: de literatuurgeschiedenis. Ik wil dit laten zien door uit de vele argumenten die de Afrikaanse kritiek gebruikt om te onderstrepen dat Bart Nel een belangrijk boek is, er een paar naar voren te halen die hier en nu ter zake zijn.
Zo'n argument is de lofprijzing over "objectief" vertellen. Hiermee is uiteraard bedoeld dat de verteller zich onthoudt van be- laat staan ver-oordeling van wat zijn personages zoal uitvoeren. Hij komt weinig op de voorgrond en verschuilt zich dikwijls door aanwending van de "erlebte Rede".
Ook krijgt de schrijver waardering voor zijn anti-idealisme (of realisme). Vóór Van Melle speelden idealisten in de Afrikaanse letteren nog een belangrijke rol; zij schrijven vrij eenvoudige didaktische literatuur, met dikwijls als boodschap dat je op "de plaas", op het platteland moet blijven, en zeker niet naar de grote stad moet trekken. Want in een poel van verderf als Johannesburg ga je je ondergang gegarandeerd tegemoet. Voor dergelijke zekerheden, op den duur knap hinderlijk, hoeft de lezer van J. van Melle niet bang te zijn; bij hem hoef je om je ondergang te vinden immers niet per se naar Johannesburg.
Dit alles doet de Nederlandse lezer bekend aan. Zowel objectief vertellen als anti-idealisme zijn in de Nederlandse literatuurgeschiedenis makkelijk terug te vinden, en wel bij het naturalisme van het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. We hebben hier dus te maken met twee belangrijke elementen waardoor Bart Nel in de Afrikaanse letterkunde vernieuwend was, maar die in Nederland niet meer als zodanig konden gelden.
Er blijkt dus dat de verklaring waarnaar ik zoek, althans voor een deel te vinden is in de literatuurgeschiedenis. In Nederland sloot Bart Nel aan bij wat de lezer verwachtte. Het kon daarom snel een bescheiden opgang maken, maar doordat het literair weinig nieuws bracht, beklijfde dit sukses niet. In Zuid-Afrika bracht Bart Nel wel een vernieuwing, zodat de lezers aan het boek moesten wennen. De eerste Afrikaanse editie fungeerde (ondanks de uitzonderlijk gunstige actuele situatie) als het lelijke jonge eendje dat pas bij nader inzien een moderne zwaan bleek te zijn. Van Melle komt hier naar voren in de rol van de intermediair-tussenfiguur, die verworvenheden van de Nederlandse literatuur importeert in Zuid-Afrika.
Komen we dan aan de vierde richting: het boek zelf, dan moet ik beginnen met een betreurenswaardig feit met betrekking tot Van Melles taalgebruik. In de tweetalige Bart Nel, de opstandeling komt namelijk pijnlijk naar voren dat Van Melle eenvoudigweg zijn Nederlands verleerd had: hij schrijft niet al te best.
De Afrikaanse kritiek prijst Van Melle om zijn onopgesmukte schrijfstijl. Nederlanders kunnen zijn bondige manier van schrijven wel herkennen, maar een grote waardering voor zijn stijl valt toch niet te verwachten. (Ik vraag me af wat de corrector van de uitgeverij, indien aanwezig, heeft uitgevoerd. Hij zal de gebreken toch niet als charmante "couleur locale" beschouwd hebben?)
W.F. Jonckheere heeft bij herhaling nog een andere hinderpaal voor de waardering in het Nederlandse taalgebied aangewezen. Hij vindt die in de tweetaligheid van de roman. Tweetaligheid zou in het algemeen al bezwaarlijk kunnen zijn, maar Jonckheere hamert vooral op een innerlijke tegenstrijdigheid bij Van Melles gebruik van de erlebte Rede.
De schrijver laat zijn personages, zoals gezegd, in het Afrikaans praten en denken, zolang het gaat om directe rede. Maar als de gedachten van diezelfde mensen via erlebte Rede of indirecte rede tot ons komen, dan gaat dit in Van Melles oorspronkelijke opzet in het Nederlands. Bij de erlebte Rede, die directe uiting van een personage suggereert, gaan de personages, die allemaal Afrikaans spreken, dus automatisch over op het Nederlands. Dit stelt Jonckheere aan de kaak: hij vindt het een onmogelijke oplossing.
Hoewel zijn redenering logisch klopt, bevestigt mijn leeservaring zijn oordeel toch niet. Ik begrijp goed dat ik erdoor gehinderd hád moeten worden, maar werd het niet. Ook de Nederlandse kritiek uit 1937 brengt dit bezwaar niet naar voren. Uit het bestaan van de onuitgegeven totaal Nederlandse versie kunnen we overigens vermoeden dat Van Melle zelf Jonckheeres bezwaren heeft voorzien en eraan tegemoet heeft willen komen, maar hij was te laat: hij had in Nederland en Vlaanderen geen podium meer.
Wat levert de "Tilburgse richting" nog op? Deze zoekt de oorzaak voor verschil in sukses niet in het literaire werk zelf, maar vraagt zich af of de auteur een ster is op het literaire veld: kind aan huis bij critici, juryleden, televisiemensen en andere bekende Nederlanders. Natuurlijk: dit alles speelde in de tijd van Van Melle minder dan in de tijd van Van Dis, maar zonder belang waren goede contacten ook destijds allerminst, en Van Melle beschikte er niet over. De Afrikaanse literatuur was misschien meer met de Nederlandse verbonden dan tegenwoordig, maar de netwerken waren ook toen grotendeels gescheiden (met Greshoff als vaste verbindingsman). Weliswaar is Van Melle op het eind van zijn leven benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, maar uit brieven blijkt dat hij maar weinig Nederlandse schrijvers kende. Hij was vreemdeling in de toenmalige grachtengordel en ook dit heeft zijn kansen verslechterd.
Zo is er voor de grote discrepantie tussen de weerklank die Van Melle in Nederland en in Zuid-Afrika ondervond, een aantal verklaringen te geven. De literairhistorische weegt voor mij het zwaarst, maar is niet de enige.
Tenslotte wil ik nog terugkeren naar het begin, waar ik Van Melle aankondigde als tussenfiguur. Het is duidelijk dat de onaangename ervaringen die schrijvende tussenfiguren nogal eens hebben, Van Melle niet helemaal bespaard zijn gebleven. Ik weet niet in hoeverre hij, ondanks de uiterst radicale poging tot inburgering die hij als opstandeling ondernam en het vele oorspronkelijk Afrikaanse werk dat hij op zijn naam heeft, als Nederlander of als Nederlandse schrijver in Zuid-Afrika buitenstaander is gebleven. Een biografie ontbreekt namelijk nog. Wel staat het vast dat hij in de loop der jaren in Nederland buitenstaander is geworden.
Maar het zou veel te somber zijn, te beweren dat Van Melle met zijn inspanningen niets bereikt heeft en tussen twee culturen is blijven hangen. Hij is zelfs een duidelijk voorbeeld van de tussenfiguur-bemiddelaar, en in de Afrikaanse literatuur staat zijn Bart Nel recht overeind. De volstrekte naamloosheid die hem in Nederland ten deel valt, verandert daaraan helemaal niets. In de eregalerij van tussenfiguren die dit boek is, komt aan J. van Melle een plaats toe.
Verskyn ook in: Elisabeth Leijnse en Michiel van Kempen (red.): Tussenfiguren. Schrijvers tussen de culturen. Amsterdam, Het Spinhuis 1998, p. 137-146.
© Catharina Loader 2001