Het Afrikaans van Magmoed Martin

Eep Francken is verbonden aan de Universiteit Leiden, Nederland.

 

De benede volgende bijdrage heeft het over enkele aspekten van de verschillende soorten Afrikaans (Oranjerivier-, Kaaps en Standaard-Afrikaans), en ook over de kritische houding bij sommige sprekers van het Standaard-Afrikaans tegenover het Kaaps Afrikaans.

 

My taal is mos maar soe
Magmoed Martin

 

Die anner dag miet ek mos 'n researcher
hy sê hy is 'n linguast gloe
nou arme ek is glad nie opgevoed nie
en vra toe dadelik wat se job doen hy toe
hy babbel toe van tale
en maak gebruik van heavy woorde
asof ek sy fellow worker was
en ek lat wiet hom toe
dat ek sy gesprek nie follow nie
wan die jawbreakers verstaan ek nie

Verbaas staar die ou my toe aan
asof ek 'n ware stupid was
hy sê toe hy is biesag om my taal te leer
soe dat anners dit oek kan verstaan
wan my taal was mos nou eenkeer soe
dat anner afrikaanssprekendes
sukkel om dit te verstaan
hy praat toe ook van die mengery
vannie engels mettie afrikaans
asof dit een van die grootste crimes was
en hy accuse my toe…
dat ek biesag was om my taal dood te maak

Stiptelik beloer ek diese linguast toe
en sê vir hom
maar broer…
my taal is mos maar soe
 

Het Afrikaans van Magmoed Martin

"Ek is glad nie opgevoed nie", dat moet wel Afrikaans zijn. Jawel, dat klopt, maar over de taal van Magmoed Martin (1966) is wat meer te zeggen. Dat doet de dichter zelf trouwens ook al, te beginnen in zijn titel, waar hij zijn taal omschrijft als: "mos maar soe", met een ook in het Afrikaans niet vanzelfsprekend "soe" in plaats van "so". Hoe zat het ook alweer met dat Afrikaans?

Als neerlandici weten we dat het Afrikaans een variant van het Nederlands is, ontstaan sinds 1652 (landing Jan van Riebeeck). Over hoe dat precies gegaan is bestaat onenigheid. Wie het latere Afrikaans met het moderne Nederlands vergelijkt ziet in de eerste plaats een sterke overeenkomst in het lexicon, vervolgens in een aantal opzichten een grote vereenvoudiging (vooral bij de verbuiging van het werkwoord) en daarnaast een aantal vreemde elementen die voor een deel kunnen teruggaan op het zeventiende-eeuwse Nederlands, maar in andere gevallen uit andere talen afkomstig lijken. Onder die vreemde bestanddelen zijn er die het Afrikaans voor ons toch minder doorzichtig maken dan we op het eerste gezicht denken, al blijft de taal voor Nederlanders en Vlamingen wel begrijpelijk.

Daarbij geldt wel dat wij van nature vooral openstaan voor het standaard-Afrikaans, dat een Nederlandser tint draagt dan de twee andere belangrijke variëteiten van het Afrikaans, de varianten die kunnen gelden als de volkstalen van de Zuid-Afrikaanse kleurlingen. De kleurlingen (in het Afrikaans "bruinmense") vormen een boeiende groep in de Zuid-Afrikaanse samenleving. Historisch, cultureel en taalkundig zijn zij van het hoogste belang. De nakomelingen van de oorspronkelijke bewoners van de Kaap, door Van Riebeeck en de zijnen op grond van hun taalklanken aangeduid als Hottentotten (vandaag de dag in Zuid-Afrika een kwetsende benaming), horen tot deze groep, maar zij hebben ook voorouders uit andere groepen: immigranten uit Europa (waaronder veel Nederlanders) en slaven uit Azië en Oost-Afrika.

Vanaf de Kaap langs de kust naar het noordwesten ligt een groot gebied waar veel kleurlingen wonen, tot diep in Namibië toe. De grens met Namibië is de Oranjerivier en naar die brede stroom heet de hier (ook door plaatselijke witmense) gesproken variant van het Afrikaans: het Oranjerivier-Afrikaans. Een eigenaardigheid van dit Afrikaans is bijvoorbeeld het veelvuldige gebruik van constructies met –goed: naast "beddegoed" bijvoorbeeld "Pagoed" (vader en de zijnen). Hoewel "beddegoed" me uiterst Nederlands voorkomt, zeggen de deskundigen dat in het Oranjerivier-Afrikaans naar verhouding nog de meeste elementen voortbestaan van de oude Hottentot-taal, die overigens sinds lang is uitgestorven.

De tweede variëteit vindt men bij de kleurlingen van Kaapstad. Hier bestaat een aanzienlijke islamitische bevolkingsgroep, veelal met Indonesische achtergrond. Hun Kaaps Afrikaans is ook de taal van de dichter Magmoed Martin. Zijn gedicht laat een paar typisch Kaapse trekken zien, zoals de al aangestipte "verhoging" van [oo] naar [oe] in soe, gloe (geloof ik) en oek, van [ee] naar [ie] in wiet en biesag; verder de vervanging van de stemloze sjwa door [a], ook in biesag. Misschien is dit verschijnsel ook wel te herkennen in linguast. Dit woord heeft hier voor ons een literair nogal effectieve associatie met "kwast", maar de eventuele draagkracht voor Afrikaanstaligen daarvan ontgaat me.

Het belangrijkste herkenningspunt van het Kaaps is dat het in het lexicon een sterke Engelse invloed vertoont. Een rijtje Engelse woorden overtikken ter illustratie van die bewering is onnodig. Het Engels is in het gedicht zelfs een onderwerp, want de dichter keert zich tegen twee verwijten die de "linguast" hem daarover doet: hij zou onverstaanbaar zijn voor zijn taalgenoten (bedoeld is: de blanke Afrikaners) en voorts zou hij met al dat Engels hun gezamenlijke moedertaal ten grave dragen. De dichter begrijpt de houding van de linguast niet en blijft er kalm bij: "maar broer... my taal is mos maar soe" (m'n taal is nou eenmaal zo, "mos" = immers).

Maar zo laconiek is hij niet of hij heeft over zijn broer de linguast toch wel een heel gedicht gemaakt. In het Zuid-Afrika van na de Apartheid mag zijn gemoedsrust in deze situatie gerust worden opgevat als schijnbaar. Wat blijft hier ongenoemd maar is voor de lezer tot wie Martin zich richt, impliciet toch wel aanwezig?

Dat is de discriminatie in vele opzichten waaraan de aanhangers van de Apartheid (1948-1990) en hun voorgangers hun bruine "taalbroers" hebben onderworpen. De vermeende zuiverheid van de taal, het punt waarop de dichter door de linguast wordt aangesproken, staat voor een meer omvattende apartheidseis waaraan de bruinmense ook al niet voldeden: zuiverheid van ras.

Maar laat ik me hier beperken tot de discriminatie die te maken heeft met de taal. Gold het Afrikaans tot diep in de negentiende eeuw als het taaltje van de kleurlingen en hield men lang de fictie overeind dat beschaafde Zuid-Afrikanen Engels of Nederlands spraken, later keerde dit tij. Het Afrikaner nationalisme vond in de taal een van zijn voornaamste plechtankers en ging het Afrikaans, evenzeer in strijd met eenvoudig waarneembare feiten, voorstellen als blanke taal. Het Afrikaans werd de kleurlingen als het ware afgepakt. Bij officiële activiteiten op het terrein van de Afrikaner cultuurpolitiek stonden de kleurlingen dikwijls buitenspel.

Het is niet te bewijzen in hoeverre de verengelsing van het Kaapse Afrikaans door deze ontwikkeling veroorzaakt is. Evenmin is het te bewijzen dat de opkomst van het Engels als statustaal onder betergesitueerde kleurlingen aan deze ontwikkeling te wijten is, maar een zekere invloed in deze richting is goed voorstelbaar.

In 1990 is de Apartheid beëindigd en dus het tij opnieuw gekeerd. Sindsdien ontplooien Afrikaanstaligen in alle eerlijkheid nieuwe initiatieven om de met het Afrikaans verbonden kunst en cultuur te bevorderen. Hun pogingen zijn de ene keer geslaagder dan de andere; hier en daar spreken nog altijd de dingen die voorbij zouden moeten zijn, maar de initiatiefnemers proberen zich over het algemeen toch werkelijk te richten op alle Afrikaanstaligen. Waar doemen de schaduwen van het verleden op? Bijvoorbeeld wanneer achter een goedbedoelde wenk over de taal (irritatie over al dat Engels kan ook optreden bij de drager van Nederlandse oren) toch weer die alles beslissende kwestie van de zuiverheid opduikt. Of onschuldiger maar toch vervelend, in een breder paternalisme tegenover de bruinmense. Die benadering en dat oude zuiveringsslib vormt het onderwerp van Martins geestige gedicht. En passant levert hij voor zijn (en onze) taal meteen het beste wat hij kan: poëzie in zijn eigen Afrikaans.

 

Nog andere publikaties van de skrijver:

 

Gepubliseer op Afrikaans in Europa, 2008
Ook gepubliseer onder die titel: "Over linguasten en taalbroers". In: Vaktaal 18 (2006) nr 4 p 10-11.

Hersien April 2017


 © Catharina Loader 2001

E. Franken