Schrijven tegen de geschiedenis in: het proza van AHM Scholtz

1 De kleurlingschrijver en zijn gemeenschap

1.1 Het proza op het voorplan

Eén van de opmerkelijkste ontwikkelingen tijdens het laatste decennium van de twintigste eeuw is de plotse aanwezigheid op de Afrikaanse literaire scène van een groep kleurlingliteratoren die proza schrijven: "Die opeense verskyning van die een pragtige Afrikaanse prosawerk na die ander uit die vroeër gemarginaliseerde gemeenskappe is die literêre wonder van die jare negentig" schrijft Wium van Zyl (1997) met toch wel een mate van overdrijving. Waar kleurlingdichters, onder wie S.V. Petersen, P.J. Philander, Adam Small, Peter Snyders, Patrick Petersen, Marius Titus, Vincent Oliphant en een buitenbeentje als Clinton V. du Plessis, een niet onbelangrijk aandeel in de Afrikaanse poëzie opeisen en waar een drama als Kanna hy kô hystoe uit 1965 van Adam Small één van de scharnierwerken uit de Afrikaanse dramaliteratuur is, laten tot 1990 kleurlingprozaïsten grotendeels verstek gaan.

De publicatie van Die verdwaalde land van Abraham Phillips in 1992 leidt de proza-opbloei in. Andere schrijvers volgen in zijn voetsporen. Elias P. Nel, Karel Benjamin, S.P. Benjamin, Clive Smith, E.K.M. Dido, Kirby van der Merwe, Joseph Marble en A.H.M. Scholtz debuteren in de jaren negentig met verhalenbundels, romans of autobiografische getuigenissen.

Deze onverwachte vloed van prozapublicaties heeft ongetwijfeld te maken met een nieuw politiek en socio-cultureel klimaat waarin enerzijds het Afrikaans zijn stigma als taal van de onderdrukker kwijtraakt en anderzijds de kleurlingschrijvers zich de vrijheid kunnen veroorloven om ondubbelzinnig tegen de apartheid stelling te nemen zonder hun manuscripten gewraakt te zien. Abraham Phillips geeft trouwens in de inleiding van Die verdwaalde land aan dat zijn docu-novelle, die een stukje doodgezwegen geschiedenis van de apartheid uit de doofpot haalt, nooit vóór 2 februari 1990, de dag van de vrijlating van Nelson Mandela, zou kunnen zijn gepubliceerd. Queillerie, die Die verdwaalde land uitgaf, was overigens toen nog een onafhankelijke uitgeverij.

In het nieuwe Zuid-Afrika ontstaan er nieuwe publicatiemogelijkheden. Vooral uitgeverij Kwela speelt hier een voortrekkersrol. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van deze uitgeverij om aan opkomende zwarte en bruine schrijvers kansen te bieden die ze in de oude bedeling bij de gevestigde uitgeverijen nauwelijks gekregen hebben. Kwela wil een onontgonnen creatieve ader aanboren en een nieuw doelpubliek bereiken.

Verder speelt mee dat, met de overgang naar een meerderheidsregering in 1994, Nasionale Pers, de machtigste Afrikaanstalige mediaspeler waarvan Kwela en nu ook Queillerie deel uitmaken, door zwarte en bruine schrijvers niet langer als een bastion van Afrikanernationalisme wordt beschouwd.

Ten slotte wordt ook het gebruik van het Kaaps als literaire taal - de variant van het Afrikaans die de omgangstaal van de kleurlingen in de Kaapprovincie is - niet langer als een struikelblok ervaren. Dat was vroeger niet altijd het geval: "Sommige skrywers meen ook dat uitgewers en kritici nie hulle "vreemde" verwysingswêreld en idioom begryp nie. Die feit dat heelwat werke nie vir publikasie aanvaar word nie, word veral hieraan gewyt" (Smith e.a. 1985: v).

Het democratiseringsproces en het tot stand komen van een egalitaire samenleving hebben de Afrikaanse literatuur onvermoede mogelijkheden tot verbreding van het creatieve draagvlak geboden. De recente prozapublicaties van kleurlingschrijvers bewijzen dat het potentieel tot substantiële verrijking aanzienlijk is.

1.2 Een afzonderlijke groep

Over de vraag hoe naar schrijvers van gemengde afkomst te verwijzen - zijn het 'kleurling', 'bruine' of 'zwarte' schrijvers? - bestaat er geen eensgezindheid. In deze bespreking worden de benamingen 'kleurling' en 'bruine' schrijvers gebruikt omdat de term 'zwart' naar een te brede categorie verwijst - alle zwarte schrijvers in Zuid-Afrika - wat tot verwarring aanleiding zou kunnen geven. De termen 'kleurling' en 'bruin' hebben een uitsluitend generische inhoud. Ze worden gehanteerd vanuit de noodzaak om de eigenheid van de Afrikaanstalige literatuur van de schrijver die niet tot de blanke of de zwarte bevolkingsgroep behoort, te kunnen duiden

Ook over de kwestie of de bruine auteurs als een afzonderlijke groep binnen de Afrikaanse letterkunde moeten worden beschouwd en dus ook besproken, is er in academische en literaire kringen evenmin een consensus. Sommige academici zijn de mening toegedaan dat alle kleuronderscheiden uit den boze zijn. Ook schrijvers willen de kleurverschillen wel eens uitwissen. In een onderhoud stelt S.P. Benjamin: "Ek hou nie daarvan as mens na my verwys as 'n bruin skrywer nie. Ek is 'n skrywer. Punt" (Van der Fort 2000). Patrick Petersen is het helemaal niet met hem eens:

Die beskrywing "swart Afrikaanse skrywer" word hier gebruik om 'n onderskeid te tref met Afrikaner-skrywers of blanke skrywers. Dit is die bottom-line: dit is die eerlikheid. 'n Mens kan iets anders sê wat niet eerlik is nie. Ons kan nou hier vanmiddag sê ons almal is in 'n groot ding saamgegooi en ons is skrywers. Maar dis oneerlik. So, wie bevoordeel ons dan daardeur? Die eerlikheid van die ding is dit is mos nie so nie. Ons is mos nie saamgegooi nie. Dit is mos so dat die produksiekanale en almal wat in beheer is van die finansiële instellings wat aan die einde van die dag 'n manuskrip finansier, geneig is om wit Afrikaanse skrywers te bevoordeel (1997: 35).

Voor Petersen dekt het gebruik van de kwalificatie 'swart' een ideologische lading: het groepeert alle schrijvers die niet wit zijn. Ze worden in het literaire productieproces, dat in blanke handen is, eenvoudig aan de kant geschoven.

De kleurlingschrijvers profileren zich meermaals doelbewust als een afzonderlijke groep. Onlangs nog verscheen, onder redactie van Hein Willemse, Die stukke wat ons sny, een verhalenbundel waarin uitsluitend werk van kleurlingschrijvers opgenomen is. Afzonderlijke symposia worden gewijd aan 'zwarte' Afrikaanse literatuur en aan de positie van de 'zwarte' Afrikaanse schrijver, waarbij het gebruik van de benaming 'zwart' onmiskenbaar een politieke stellingname inhoudt. Een eerste symposium had plaats aan de Universiteit van Wes-Kaapland in 1985, een tweede op Paternoster tien jaar later. Van beide symposia werden de verslagen uitgegeven onder de respectieve titels Swart Afrikaanse skrywers en Die reis na Paternoster.

Ook in het voorwoord van Swart Afrikaanse skrywers wordt een scherpe scheidslijn getrokken tussen de literatuur van zwarte en blanke schrijvers, zonder echter alle zwarte schrijvers onder hetzelfde vaandel te willen verenigen:

Die sosiale invoeging van swart Afrikaanse skrywers binne die Afrikaanse literêre konteks is desnoods ook totaal anders as dié van wit Afrikaanse skrywers: die belange, die verwagtinge, die prosesse van kulturele produksie en reproduksie verskil. In 'n groot mate sou swart Afrikaanse skrywers veel eerder aansluiting vind in sosiale groeperinge wat hulle teenoor Afrikaner-politieke beheer en -literêre establishment opstel.

Dit sou egter 'n ontkenning wees van die diepgaande ideologiese en politieke verskille van die verskillende swart Afrikaanse skrywers om van 'n rigiede groepering te praat. Die enigste gemene noemers is klaarblyklik dat die deelgenote Afrikaans skryf (let wel: nie noodwendig Afrikaans in daaglikse omgang praat nie) en dat hulle nie volledige deelgenote aan die politieke magstrukture van hierdie land is nie (Smith e.a. 1985: iv).

Dat als gevolg van de geschiedenis van rassendiscriminatie en -segregatie het verwijzingsraamwerk van de kleurlingen verschilt van dat van de blanken staat buiten kijf. Dat kleurlingschrijvers vanuit hun eigen ervaringen en achtergrond in hun werken andere accenten leggen, is vanzelfsprekend. Dit maakt het logisch en zinvol om de Afrikaanstalige literatuur van bruine schrijvers als een deelgebied van de Afrikaanse literatuur te beschouwen dat bijzondere aandacht verdient. De eigenheid van deze literatuur ontkennen doet onrecht aan de kleurlingbevolking en -schrijver omdat het juist een miskenning van de geschiedenis van discriminatie en segregatie tegenover de bruine en zwarte bevolkingsgroepen inhoudt.

In de literatuur van kleurlingschrijvers krijgt een specifieke beleving van de Zuid-Afrikaanse realiteit gestalte. Steward van Wyk stelde tijdens een recente lezing in Amsterdam in dit verband het volgende:

Verwees de term "kleurlingskrywer" of "swart skrywer" eerst naar de huidskleur van de schrijver, nu wordt met de term het type literatuur aangeduid. Na 1994 is er in Zuid-Afrika democratie, maar er is nog geen gelijkheid. Het betekent voor de kleurling- of zwarte schrijver een zoektocht naar een eigen identiteit. Dit vindt zijn neerslag in de literatuur, die hierdoor een geheel eigen karakter krijgt (Majoor 2001: 122).

Dat de rassenproblematiek nog steeds in literaire werken blijft meespelen is onvermijdelijk. Ook in de analyses van de betrokken werken moet er dus rekening mee gehouden worden. Het is uiteraard niet de bedoeling om de apartheid in een nieuwe vermomming weer in te voeren. Verschillen, die in Zuid-Afrika gewoonlijk met huidskleur te maken hebben, kunnen echter niet in een handomdraai ongedaan gemaakt worden. De ervaringen uit het verleden bepalen de beleving van het heden en de verwachtingen van de toekomst. Hiervoor oog hebben betekent geen ontkenning maar een bevestiging van de menselijke waardigheid van het individu en van de integriteit van de groep waarvan hij deel uitmaakt.

Het volgende voorbeeld illustreert de verschillende posities die blank en bruin innemen. De blanke Leo uit Die reise van Isobelle van Elsa Joubert ervaart de eerste algemene verkiezing van 27 april 1994 als een anticlimax; tegelijkertijd is ze opgelucht dat alles rimpelloos verlopen is:

Sy staan ure lank in die misreën om haar kruisie te trek op die twee stembriewe wat aan haar oorhandig word. Die dag waarop almal gewag het. Sy voel net moeg. Tog bring dit 'n gevoel van bevryding en vrede om saam met die bruin bodes en tuiniers en huiswerkers in die tou te staan. Maar in hul buurt is dit tog nie so'n nuwigheid nie. Ons ry al lank saam bus, ons pak saam in die klein Ricci-taxi's, doen saam inkopies, ons is vriende, dink sy. [...] Die verloop van die verkiesing en die uitslag is 'n mirakel (1995: 611).

Voor de bruine Monica Peters uit Die storie van Monica Peters van E.K.M. Dido is de verkiezing daarentegen een extatische gebeurtenis:

Ek is eerste in die stemlokaal, en maak my kruis met trots. Ons het nie verniet gesukkel nie, Ndlovu! Kyk, hier maak ek my kruis vir vryheid! Viva! [...] Elke keer as die telefoon lui, weet ek dit is Sammy en Josephine in die Kaap. Met elke aankondiging skree ons die dakke af, want ons is aan die wen. [...] En ons wen! Ons het ons eie president! (1996: 218-219).

De emotionele inleving is in Dido's tekst veel intenser dan bij Joubert. De 'ek' gaat helemaal op in de 'ons' en wordt deel van de zegevierende massa. In Jouberts roman gedraagt de 'ek' zich veel afstandelijker. De identificatie met de 'ons', die als bodes, tuiniers en huisbedienden tot een andere sociale klasse behoren en een andere huidskleur hebben, is het resultaat van een rationele denkoefening eerder dan van gevoelsmatige betrokkenheid. De invalshoeken van blanke en bruine personages, van blanke en bruine auteurs, zelfs al zijn ze het fundamenteel met elkaar eens, zijn wezenlijk verschillend.

Hun divergerende achtergrond en bagage brengen verder met zich mee dat de taak die de kleurlingschrijvers wacht van een andere aard is dan de uitdagingen waarmee hun blanke tegenhangers geconfronteerd worden. Kirby van der Merwe geeft aan dat de kleurlingschrijvers aan het verleden verplicht zijn om hun eigen verhalen te vertellen om zo het vertekende beeld van hun gemeenschap recht te trekken en tevens aan hun gemeenschap een nieuw elan te geven. Ze moeten, met vastberaden zelfbewustzijn, een plaats op de Afrikaanse literaire scène voor zich opeisen:

Ons, die skugter kinders van Apartheid staan by 'n grens. Ons bedryf 'n nuwe soort grensliteratuur: Ons het dapper mense nodig, wat 'n plek in die literatuurwêreld afbaken, want ons het die stories om te vertel. Ons moet voorbrand maak. Ons moet met die Saracen en die Casspir oor die vlakte aangedonder kom om stereotipes, verromantiserings en wanvoorstellings onder die stof te loop. Ons het verpligtings, teenoor onsself, teenoor die geskiedenis omdat ons kollektief die geheue van honderde jare se lewe en lye in ons onderbewuste saamdra. Ons moet rolmodelle vir die nuwe geslag wees. Boodskappers, rigtingwysers, gewetenswakkermakers. Ons moet ons geïnternaliseerde woede, ons sinisme en pessimisme omskep in 'n kreatiewe krag. En met oortuiging kan sê: Ons is geen reggesteldes nie, of kwota dit of kwota dat nie. Of touleier en agterryer nie. Ons sit agter die stuur van ons eie ryding. Ons het nie die T-hemp gekoop nie. Ons het die letsels wat bewys dat ons daar deur was. Dat ons daardeur is" (Van der Merwe 2000: Litnet)

1.3 Gemeenschapskunst

De band tussen de kleurlingschrijvers en de kleurlinggemeenschap is bijzonder hecht. De literaire werken van de kleurlingschrijvers hebben een uitgesproken sociale en politieke inslag. De problemen die de hele kleurlinggemeenschap raken, zijn erin aan de orde. De schrijvers vertolken wat er in de kleurlinggemeenschap leeft. Vanuit deze betrokkenheid klagen ze aan, drukken ze hun frustratie uit of ageren ze voor verandering.

Dit is overigens geen recente ontwikkeling. Zo geeft Steward van Wyk in een bespreking van het werk van Adam Small aan, dat deze laatste telkens een bovenindividueel perspectief in zijn gedichten inbouwt:

In gedigte soos "What abou'de lô", "O oppas, oppas" en "Nôi nôi die lewe nôi" in Kitaar my kruis eggo die gemeenskap se vrese, waarskuwings en aanklagte in die refreine. Die melankoliese toon, wat tekenend van bluesverse is, beklemtoon die persoonlike tragiek. By Small is daar egter altyddeur die suggestie dat dié tragiek deel van 'n groter maatskaplike patroon is […] Met die gebruik van dié struktuurmiddele bevestig Small dus sy aansluiting by die werkersklas en sy strewe om as hul spreekbuis op te tree (1998: 132).

En als Peter Snyders op de flap van zijn dichtbundel 'n Ordinary mens schrijft: "Op die Cape Flats is ons almal ordinary mense, en ons praat 'n ordinary taal" dan is het meteen duidelijk dat ook hij niet op zoek is gegaan naar de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Dat de wortels van het literaire werk van Snyders in zijn gemeenschap liggen, blijkt eveneens uit de volgende aansporing tot would-be bruine schrijvers:

Wanneer jy as Bruin skrywer skryf, behoort jy al die bagasie van die verlede saam te vat in jou skrywe. Die geskiedenis bepaal jou kultuur [...] Dus, indien jy letterkundig wil skryf, skryf vanuit jou kulturele groep. Skryf oor wat die groep ervaar, die groep se leefwyse, ligging, behoeftes, hoop, omstandighede en ervaring van die huidige geskiedenis. Weergee jou kultuur en siening deur jou groep se taal (1997: 144).

Het werk van de opkomende generatie kleurlingprozaïsten trekt deze lijn verder. Sociale problemen staan erin centraal. De maatschappelijke en politieke marginalisering van de kleurlingen leidt tot allerlei wantoestanden in hun woongebieden. Uitzichtloze armoede en totaal geruïneerde levens vormen het onderwerp van Die lewe is 'n halwe roman van S.P. Benjamin. Het autobiografische werk Ek, Joseph Daniel Marble van Joseph Marble handelt over het geweld in de kleurlingtownships in de buurt van Johannesburg. De plaag van het alcoholisme wordt in Rugdraai en Stilbly van E.K.M. Dido aangekaart, de totale disfunctionaliteit van het gezin in Die reuk van steenkool van S.P. Benjamin en Bly te kenne, Braam van Clive Smith. Het is niet abnormaal dat men uit een dergelijke omgeving wil ontsnappen. Daarover gaat Klapperhaar slaap nie stil nie van Kirby van der Merwe. Deze roman heeft het identiteitsvraagstuk van de kleurling tegen de achtergrond van het transformatieproces in Zuid-Afrika als onderwerp. Die messiasbende van Abraham Phillips beschrijft de problematiek van maatschappelijke uitsluiting. De novelle gaat over een groepje dakloze zwervers die aan brandspiritus verslaafd zijn. Phillips pleit voor begrip en mededogen want ook deze verschoppelingen zijn mensen.

In Die verdwaalde land behandelt Phillips dan weer een meer politiek geladen thema. Het werkje doet verslag van de impact van de apartheid op de kleurlinggemeenschap en op het leven van gewone mensen: de machteloosheid en de vernedering die gevoeld worden door de man in de straat, zijn lijden en vrees, maar ook zijn moed en doorzettingsvermogen wanneer hij geconfronteerd wordt met de brutaliteit en de straffeloosheid waarmee de machten van wet en orde te werk gaan. Ook Die storie van Monica Peters van E.K.M. Dido heeft de strijd tegen de apartheid als onderwerp. In haar jongste werk, 'n Stringetjie blou krale, bekritiseert Dido de rassenvooroordelen van de kleurlingen tegenover de zwarten.

Toch is het niet al treurnis wat de klok slaat. Af en toe breekt een straaltje licht door de somberte. In Iets goeds uit Verneukpan en in Mafoiing en annerlike gelofietjies viert Elias P. Nel met warmte het leven in de kleurlinggemeenschap. Nels klein-realistische miniatuurtjes schetsen met gevoel voor humor een typisch plattelandse wereld met haar wel en wee, bijgeloof en tovenarij, schijnheiligheid, kleine vetes en venijnig racisme. Met nostalgie blikt Nel terug op een tijd die voorgoed voorbij lijkt te zijn. Dezelfde nostalgische ondertoon is kenmerkend van Staan uit die water uit!: 'n Kaapse jeugd van Karel Benjamin. De humor geeft aan deze autobiografische vertelling een sprankelende lichtheid van toets. Herkenbaarheid staat ook nu weer voorop: "Benjamin se vertellinge eggo die ervaringe van derduisende swart stedelinge: nie net in die verlede nie, selfs vandag nog" (Willemse 1997: 33).

Dat de kleurlingschrijvers zich genoodzaakt voelen om in de bres te springen voor hun gemeenschap heeft alles te maken met het apartheidsbeleid van de Nasionale Party regering. Door de rigide toepassing van rassensegregatie kwamen de kleurlingen in de schemerzone tussen blank en zwart terecht. Op die manier werd hun een groepsidentiteit opgedrongen waar ze niet om gevraagd hadden:

[...] in die sestigerjare word die apartheidsbeleid sistematies geïmplementeer. 'n Deel van hierdie beleid was die skep van grense tussen volke en vir dié doeleindes ook 'n afsonderlike kleurlingvolk. Die implementering van 'n verskeidenheid diskriminerende statutêre regulasies soos die Bevolkingsregistrasiewet en die Groepgebiedewet het tot 'n groot mate kunsmatige grense en identiteite geskep en het in dié proses pyn en lyding op 'n massiewe skaal tot gevolg gehad (Van Wyk 1997: 90).

Als tweederangsburgers hadden de kleurlingen weinig rechten en waren ze verplicht een gemeenschappelijk front te vormen tegen het blanke apartheidsregime. Het United Democratic Front was het politieke voertuig waarmee ze, samen met de zwarten, in de jaren tachtig openlijk hun protestcampagne voerden.

Maar ook na de eerste democratische verkiezingen van 27 april 1994 en de vorming van een meerderheidsregering zijn niet alle grieven binnen de kleurlinggemeenschap verdwenen. Terwijl de machtsverhoudingen tussen blank en zwart volledig omgedraaid zijn, lijkt de situatie van de kleurlingen ongewijzigd te blijven. Waar de kleurlingen vroeger te donker waren om wit te zijn, is hun huidskleur nu te licht om zwart te zijn. Het leidt tot een gevoel van ontgoocheling waaraan ook in de literatuur uiting wordt gegeven. Van de zwarte meerderheidsregering wordt weinig heil verwacht. In die reuk van steenkool van S.P. Benjamin klinkt het waarschuwend:

"Mandela," lag my ma. "Die swart god in die krip?"

"Júlle god in die krip, ja," sê my pa. "Júlle god in die krip. Maar vir wie gaan hy kom vrymaak?" My pa suig weer hard en diep aan sy pyp. "Deur wie is hy gestuur? Aan wie is die boodskap in sy hand gerig? Is dit geskryf in 'n taal wat ook ons verstaan?" (1997: 93)

Of de kleurlinggemeenschap de haar opgedrongen identiteit zal bevestigen en behouden of integendeel zal prijsgeven, hangt voornamelijk af van de nawerking van de apartheid, van de mate waarin een multiraciale samenleving gebaseerd op gelijkheid tot stand zal komen en van de snelheid waarmee het integratieproces zal verlopen. Voorlopig gaat alle aandacht in het proza van de kleurlingschrijvers uit naar de dissectie van het verleden, het aankaarten van de sociale problemen in de kleurlingtownships en de worsteling met de kleurlingidentiteit.

Dat de Zuid-Afrikaanse maatschappij een radicale gedaanteverandering heeft ondergaan, is evident. Waar de blanke Afrikaanse schrijvers zich na de eerste democratische verkiezingen bevrijd voelden van het juk van de apartheid - ze konden zich opnieuw de luxe veroorloven om over elk denkbaar onderwerp te schrijven, stelden ze - lijkt de precaire politieke en socio-culturele positie waarin de kleurlinggemeenschap zich bevindt aan de kleurlingschrijvers niet dezelfde vrijheid te laten. Hun literaire werken getuigen dan ook van een continue betrokkenheid bij hun gemeenschap. Het literaire werk van Andrew Henry Martin Scholtz situeert zich binnen het hierboven geschetste kader.

2 Het werk van A.H.M. Scholtz

2.1 De schrijver als autodidact

A.H.M. Scholtz is ongetwijfeld de meest gelauwerde en succesvolle kleurlingprozaschrijver van de jongste jaren. Met zijn roman Vatmaar (1995) debuteerde hij op 72-jarige leeftijd. Vatmaar vertelt het verhaal van de inwoners van een klein dorpje met dezelfde naam. Vooral de oudere inwoners van de nederzetting krijgen de gelegenheid om hun levensverhaal te vertellen. Het resultaat is een bont weefsel, fel gekleurd door de persoonlijkheid en de ervaringen van de onderscheiden vertellers. De roman werd zowel door critici als het publiek erg gunstig onthaald en bekroond met drie prestigieuze prijzen: de M-Net prijs, de CNA prijs en de Eugène-Marais prijs. Volgens J. Gerwel is Vatmaar:

'n merkwaardige letterkundige gebeurtenis [...] Scholtz is 'n bruin man ('n gegewe wat bo en behalwe die biografiese ook van kernbelang is met betrekking tot die persona poetica werksaam in die roman) en hierdie indrukwekkende eerstelingwerk van hom is 'n belangrike bydrae tot die verruiming van die tot nog toe hoofsaaklik blank-bevolkte Afrikaanse geesteswêreld. Vatmaar is inderdaad die eerste werklik literêr-betekenisvolle roman in Afrikaans deur iemand anders as 'n wit skrywer (1995: 31).

Na Vatmaar volgen nog Langsaan die vuur (1996), een werk dat vijf biografieën bevat, en Afdraai (1998), een kroniek, die het grootste gedeelte van de twintigste eeuw bestrijkt, over de bewoners van de boerderij Brinks Pos. Scholtz heeft in enkele jaren een aanzienlijk oeuvre bij elkaar geschreven. Niet alleen binnen Zuid-Afrika maar ook daarbuiten vonden zijn prozawerken ruime verspreiding en erkenning. Vatmaar werd in het Nederlands, het Engels en het Duits vertaald en ook van Afdraai verschenen een Nederlandse en een Duitse vertaling.

In de recensies wordt het proza van Scholtz herhaaldelijk vergeleken met een ruwe diamant. Niet alles is tot in de puntjes verzorgd maar de sprankel die het ruwe, onbewerkte oppervlak laat doorschijnen, geeft er een verrassende glans aan. De werken van Scholtz zijn niet tot in de perfectie gepolijst; ze vertonen nogal wat vormelijke tekortkomingen en inhoudelijke onvolkomenheden. Juist deze onzuiverheden vormen voor meer dan één recensent de aantrekkingskracht van het proza van Scholtz. Het verkrijgt daardoor een spontaniteit en een natuurlijkheid die rechtstreeks appelleren aan de gevoelens van de lezer.

De onaffe schriftuur van Scholtz heeft allicht te maken met het feit dat hij erg weinig formele vorming heeft gehad. Scholtz liep nooit school in het Afrikaans en kon zijn schoolopleiding niet voltooien. Als oudste van tien kinderen moest hij, toen zijn vader door een heupbreuk werkonbekwaam werd, op dertienjarige leeftijd de school verlaten. Hij werd leerling-schrijnwerker en ging na zijn opleiding als schrijnwerker en aannemer aan de slag. Met schrijven is hij pas op latere leeftijd begonnen en pas nadat hij, tevergeefs, als beeldend kunstenaar zijn geluk had beproefd. Scholtz is een autodidact. In schoolschriftjes maakte hij de aantekeningen die tot zijn eersteling Vatmaar zouden leiden. Deze roman is dan ook: "'n werk wat buite die kanon en heelwaarskynlik sonder kennis van die kanon geskryf is" (Du Plooy 1997: 69).

Zonder literaire opleiding of een gedegen kennis van de Afrikaanse letterkunde kon Scholtz alleen maar terugvallen op de enige vorm van vertellen die hij eerstehands kende: de orale. De manier waarop in een besloten gemeenschap informatie wordt doorgegeven en verhalen worden verteld, bepaalt de verteltrant in het werk van Scholtz. De schrijver, die in 1923 geboren is, heeft ongetwijfeld 's avonds naar verhalen zitten luisteren of overdag op straat de praatjes opgevangen die de ronde deden: "Belangriker nog, bevat Vatmaar stories wat om 'n blikvuur op die Kaapse Vlakte, en oral in Suid-Afrika, vertel kon word" schrijft Anastasia de Vries in een recensie (1995: 5). De titel van zijn tweede werk Langsaan die vuur, en het nawoord ervan, verwijzen trouwens naar de vertellingen 's avonds bij het vuur: "So raak hulle almal aan die slaap, tot iemand soos u, liewe Leser, weer vir hulle langsaan die vuur wakker maak". Scholtz vertrekt van de oervertelsituatie; hij gebruikt de meest rudimentaire en tegelijkertijd de meest universele manier van vertellen namelijk een verteller die iets aan een toehoorder vertelt: "Ek gaan 'n storie vertel van die bruinmense van Suid-Afrika" schrijft hij in het voorwoord tot de "Geagte Leser" in Vatmaar.

Scholtz maakt echter niet het traditionele orale erfgoed tot zijn verhaalstof. Zijn werken zijn geen bewerkingen van oudere, mondeling overgeleverde vertellingen. Scholtz beschrijft zijn eigen leefwereld. Hij laat zich inspireren door de mensen en het landschap waarmee hij volledig vertrouwd is: de gemeenschap waarin hij opgroeide, zich vestigde en werkte en een omgeving die hij door en door kent, namelijk het noorden van de Kaapprovincie. Dit betekent ook weer niet dat wat hij schrijft het resultaat is van de kopieerlust van het dagelijkse leven: "De geschiedenis en de leugen geven elkaar de hand. De details zijn vaak op de werkelijkheid gebaseerd. Het gaat dan om kleine dingen. Schrijven is goed kijken, plaatjes maken. Het hoeft niet waar te zijn, als het maar waar lijkt. Levend" (Quaedvlieg: 1997).

Scholtz is een meesterverteller van onopgesmukte verhalen over de lotgevallen van gewone mensen. Zijn gebruik van de mondelinge vertelstijl berust echter niet op het spelen met een literaire conventie zoals dat bij andere Zuid-Afrikaanse schrijvers, Afrikaans- en Engelstalige, wel het geval is. In verhalen van Riana Scheepers, in Die swerfjare van Poppie Nongena van Elsa Joubert, waarmee Vatmaar wel eens vergeleken wordt en dat Scholtz naar eigen zeggen niet gelezen heeft, of in de geraffineerde Engelstalige Bosveldvertellingen van Oom Schalk Lourens geschreven door H.C. Bosman is de mondelinge enscenering een literaire truc met het doel het authenticiteitsgehalte en dus de geloofwaardigheid van het vertelde te verhogen. Bij Scholtz is er hoegenaamd geen sprake van: "die herontginning van die orale tradisie" (Lombard 1994: 459). Voor hem is het gebruik van de mondelinge vertelstijl de enig mogelijke keuze. Hij heeft geen alternatief.

Het werk van Scholtz staat daardoor buiten de Afrikaanse literatuurtraditie. Het lijkt er zelfs regelrecht tegenin te gaan. Het voorwoord van Vatmaar klinkt als een onverholen uitdaging aan het adres van het Genootschap vir Regte Afrikaners dat in 1875 een taalmanifest lanceerde met een oproep tot alle "Afrikaanders met Afrikaanse harte" om het Afrikaans als cultuurtaal te gebruiken. Niet deze blanke Afrikaners hebben de diepste wortels in Zuid-Afrika maar wel de kleurlingen omdat ze geen ander land kennen. Hun verhaal wil Scholtz wil uitdragen: "Ek gaan 'n storie vertel van die bruinmense van Suid-Afrika. Hulle het nie uit die Noorde gekom nie en ook nie van oorsee af nie. Hulle het hiér ontstaan, opregte Suid-Afrikaners wat dalk eendag Azaniërs genoem sal word". Scholtz vertrekt op de drempel van het derde millennium, zoals de voortrekkers van de Eerste Taalbeweging in het laatste kwart van de negentiende eeuw, van een nieuw nulpunt. Door de geschiedenis van zijn mensen vast te leggen geeft hij hen een eigen verleden, heden en toekomst, zonder schatplichtigheid aan wie dan ook. Hij bezorgt hen een identiteit.

De kleurlinggemeenschap heeft zich altijd in de marge van de Afrikaanse cultuurruimte bevonden. Hoewel hun aandeel in de ontwikkeling van het Nederlands tot het Afrikaans aanzienlijk is, werden ze systematisch uit de Afrikaanse cultuurtempel geweerd. Zij hadden er geen toegang toe, omdat het Afrikaans door de Afrikanernationalistische beweging als het exclusieve bezit van het blanke Afrikanervolk werd opgeëist. De ontwikkeling van een voldragen literatuur in het Afrikaans is aan de kleurlinggemeenschap grotendeels voorbijgegaan. De cultuurproducten in het Afrikaans waren hoofdzakelijk van blanke makelij, bestemd voor een blank publiek en verspreid via blanke distributiekanalen.

De culturele uitsluiting wordt in de hand gewerkt door economische achterstelling. Armoede en sociale wantoestanden reduceren voor de kleurlingen het leven dikwijls tot een dagelijkse strijd om te overleven. In dergelijke omstandigheden zijn studiemogelijkheden erg beperkt en is het bezit van boeken een buitensporige luxe. Door de strenge rassensegregatie tijdens de apartheidsperiode is het bovendien onmogelijk om aan het cultuurleven van andere groepen deel te nemen.

Wie binnen deze context literatuur wil plegen, is voornamelijk op zichzelf aangewezen. Dit geldt niet alleen voor Scholtz maar ook voor de meeste andere kleurlingschrijvers. Er zijn opvallende parallellen tussen het werk van A.H.M. Scholtz, E.K.M. Dido, Karel Benjamin, die ook in de bouwsector werkzaam was, Joseph Marble, Abraham Phillips en Elias P. Nel. Allen zijn ze self-made auteurs, geen literaire vakmensen. Ze maken dikwijls gebruik van orale verteltechnieken. De verhalen die ze vertellen, hebben meestal een ongesofisticeerde structuur. De naïeve vertelwijze leidt ertoe dat de teksten meer dan eens in het anekdotische blijven steken of balanceren op de rand van het melodramatische.

De stijl waarin deze werken geschreven zijn, kan op zichzelf reeds als een aantijging tegen het apartheidsregime geïnterpreteerd worden. In verband met het werk van Abraham Phillips stelt Marion Hattingh het volgende: "Phillips se ongekunstelde verteltegniek bevestig die jare lange sosiale en kulturele verwydering tussen swart en wit. Dit openbaar veral die ontbering van 'n leeskultuur - 'n voorreg wat wit Afrikaanse skrywers en literatore tot dusver as vanselfsprekend aanvaar en tot norm verhef het" (1997: 98) en "Phillips se "verouderde" taalvorme, nes sy "outydse" vertelstyl, vorm 'n ewe sterk aanklag teen apartheid as die verhale wat dit verwoord" (1997: 100). Daartegenover staat dat deze werken een directe zeggingskracht hebben en een emotionele geladenheid bezitten omdat ze recht uit het hart komen en vaak met passionele overtuiging overgedragen worden. Dikwijls is de sterkte ook de zwakte ervan. Dat ligt bij A.H.M. Scholtz niet anders.

Waar het werk van Scholtz tot de Afrikaanse literatuur behoort maar buiten de Afrikaanse literaire traditie valt, vindt het wel aansluiting bij een ander soort literatuurbeoefening en geschiedschrijving, namelijk bij de literaire en historiografische werken die zich niet richten op de sleutelmomenten en -figuren uit de geschiedenis maar die het leven van de kleine man als onderwerp hebben en zonder literaire franje of esthetische bekommernis erover verslag doen. De belangstelling voor de kleine geschiedenis leeft in Zuid-Afrika meer dan ooit. Scholtz staat beslist niet alleen. Abraham Phillips was zijn directe voorloper binnen de Afrikaanse literatuur met zijn novelles Die verdwaalde land, Erfenis van die noodlot en Die messiasbende. Zuiver documentair van aard is The seed is mine. The life of Kas Maine, a South African Sharecropper 1894-1985 van Charles van Onselen waarin een gedetailleerd beeld wordt geschetst van het leven van een zwarte landarbeider. En bij uitgeverij Kagiso verscheen in 1997 een vierdelige reeks bestaande uit Not the end of the world, My storie loop so, This is my life en Umzabalazo waarin vier anti-apartheidsactivisten hun ervaringen beschrijven: "Hulle stories is nie die epiese sages wat hoofopskrifte gehaal het nie, maar wel merkwaardige verhale in die egte stem van gewone burgers" (Mfengu 1997: achterflap). Opvallend in Umzabalazo is de mengeling van Afrikaans en Engels. Ook Scholtz had Vatmaar eerst in een Engels-Afrikaanse mengvorm geschreven: "Die hoofrede is dat hy nooit op skool Afrikaans-onderrig ontvang het nie en nie die selfvertroue gehad het om die roman in sy eie spreektaal-Afrikaans te skryf nie" (Van der Merwe 1996: 26). Het manuscript is, in samenspraak met de auteur, volledig in het Afrikaans omgewerkt.

De werken van Scholtz liggen in het verlengde van de interesse voor la petite histoire. Het perspectief van waaruit Scholtz naar de geschiedenis kijkt is dat van de kleurlinggemeenschap, die door de blanken als onmondig werd beschouwd. De geschiedenis van rassendiscriminatie en de invloed ervan op de kleurlinggemeenschap vormen het onderwerp van zowel Vatmaar als van Langsaan die vuur en Afdraai.

2.2 De kleurlinggemeenschap

2.2.1 Biografisch schrijven

Dat de werken van Scholtz nauw bij de mondelinge verteltraditie aansluiten, brengt met zich mee dat het basisschema van het vertellen, met name de verhaaldynamiek die berust op de chronologische afwikkeling van de gebeurtenissen, de opbouw ervan bepaalt. Zelfs al worden de hoofdverhaallijnen door bijverhalen onderbroken, dan nog blijft de tijdslijn het onderliggende ordenende principe. Zowel de hoofdverhaallijnen als de bijverhalen kennen doorgaans een strak chronologisch verloop.

Binnen de grote verhaallijnen ontstaan er telkens bijverhalen doordat nieuwe personages de gelegenheid krijgen om hun verhaal te vertellen. Het opduiken van een personage in het relaas van een verteller vormt dikwijls de aanleiding tot het

ontginnen van een nieuw levensverhaal of van een snit eruit. De grote verhaallijnen genereren op deze manier vertellingen die op hun beurt tot andere verhalen kunnen leiden. Als Tant Wonnie uit Vatmaar in de politiecel van Du Toitspan opgesloten zit, verneemt de lezer meer over de omstandigheden die geleid hebben tot de inhechtenisname van haar medegevangenen Neels Vool, Chan Look, Hendruk Jannewarie en Bennie O'Grady. Verder wordt binnen het verhaal van Tant Wonnie onder andere uitgeweid over Kaaitjie, haar dochter, en over Norman van der Westhuizen en Kenneth Kleynhans, respectievelijk de vrienden van de man van Tant Wonnie en van Kaaitjie. Dit verhaalstramien heeft veel weg van het ontwerp van de Russische matroesjkapoppen. Steeds zit er een identieke kleinere pop in de grotere verscholen. Scholtz voert in zijn werken telkens een hele reeks personages ten tonele; dit resulteert in een opeenstapeling van verhalen.

In Vatmaar wordt aan de hand van de levensbeschrijvingen van de belangrijkste inwoners een levendig beeld van het reilen en zeilen in de nederzetting opgehangen. Maar het verhaal kringt ook uit naar het verleden en naar de bredere omgeving. Langsaan die vuur bevat vijf biografieën. De eerste, die van Kasper Crudop, speelt zich af in het begin van de achtiende eeuw, de andere vier zijn gesitueerd in de twintigste eeuw met 1982 als einddatum. Afdraai is dan weer een kroniek die begint bij de Boerenoorlog en ergens in de apartheidsperiode eindigt. De roman beschrijft het leven van de opeenvolgende bewoners van Brinks Pos. Het is zo'n bonte mengeling van figuren dat de auteur het raadzaam achtte om, ter verduidelijking, een lijst van de bewoners van de boerderij voorin in het boek op te nemen. Ondanks de vermenigvuldigingsdans die zijn personages uitvoeren, weet Scholtz altijd het overzicht te behouden.

De aangeboden keuze lijkt een arbitraire greep uit een onbeperkt aantal mogelijkheden. Steeds komt via de parallellen tussen de individuele verhalen een overkoepelend beeld tot stand: in Vatmaar van een gemeenschap, in Afdraai van de verschillende generaties van een familie en in Langsaan die vuur van "die agteruit dae van gister met sy mense" (Voorwoord). Scholtz is vooral geïntrigeerd door de lotgevallen, de levensloop van zijn personages. Het lot dat hen te beurt valt, hun levensgeschiedenis wil hij uit de doofpot halen. Zoals Langsaan die vuur bestaan ook Vatmaar en Afdraai in feite uit een opeenvolging van biografieën. Deze brede focus geeft aan dat niet de momentopname primeert maar de ontwikkeling tot de uiteindelijke uitkomst. Het leven is voor Scholtz een dynamisch proces, geen statische, onveranderlijke toestand. De beginsituatie is nooit gelijk aan de afloop.

Bovendien werken de individuele verhalen cumulatief. Uit de portrettering van een veelheid van personages wordt in de drie werken van Scholtz, met kleine accentverschuivingen, eenzelfde verhaalwerkelijkheid opgeroepen: mensen die niet tot de bevoorrechte blanke groep behoren, proberen op de rand van de maatschappij in uiterst moeilijke omstandigheden een bestaan te maken. De ene lukt het al beter dan de andere. Vooral rassenhaat en discriminatie spelen de zwarten en de kleurlingen parten. Toch is de eindbalans altijd positief.

2.2.2 Een inclusieve verhaalwereld

Voor Scholtz is elk verhaal belangrijk genoeg om opgetekend te worden. Hij laat aan iedereen toe om, veelal in het lang en in het breed, zijn of haar levensverhaal te vertellen. Zoals in Vatmaar iedereen welkom is, zo berust ook de verhaalwereld van Scholtz op inclusiviteit. Niemand wordt uitgesloten. Zelfs blanken worden aan het woord gelaten, zoals Lance-Corporal George Lewis, Norman van der Westhuizen of Ollie Bosman, de werkgeefster van Kaaitjie, in Vatmaar. Het resultaat is een meerstemmige verhaalwereld waarin iedereen gelijkwaardig is. Heilna du Plooy heeft het in verband met Vatmaar over een polyfonisch werk: "Die opvallendste eienskap van die roman is die gebrek aan prioterisering van stemme (in die grootste gedeelte van die roman), die grootlikse gelykwaardigheid van sprekers en die interafhanklikheid van diegene wat praat en diegene wat luister" (1997: 79).

Van een centrale vertelinstantie, die de verteltouwtjes strak in handen houdt, is er in Vatmaar geen sprake. De nevenschikking van de verschillende verhalen en de voortdurende verschuivingen in vertelfocus leiden af en toe tot mankementen. Er doet zich namelijk een interpretatieprobleem voor als de verhalen tegen elkaar indruisen zoals met de uitspraken van de rechter in het levensverhaal van Tant Wonnie het geval is. Nu eens heeft de rechter empathie met de underdog, dan weer helemaal niet. Aan de ene kant sympathiseert hij met Tant Wonnie maar tegenover Hendruk Jannewarie, die beschuldigd wordt van de heling van een diamant, treedt hij hardvochtig op. Hij straft hem genadeloos streng. Mededogen en rechtvaardigheid in het ene verhaal staan tegenover onbarmhartigheid en een klasserechtspraak in het andere. Moet er uit deze contradictorische signalen afgeleid worden dat de kleurlingen overgeleverd zijn aan de volslagen willekeur van de blanken? Dat dezelfde rechter zo wispelturig oordeelt, is echter niet erg overtuigend. Ook andere personages worden niet altijd even consequent getekend. Sommigen zijn nu eens naïef en goedhartig, dan weer listig en kwaadaardig. Door de contradicties is er een zeker gebrek aan consistentie waardoor de geloofwaardigheid van de personages en de overtuigingskracht van de vertellingen enigszins ondermijnd worden.

Het inclusieve karakter van de teksten van Scholtz wordt versterkt doordat de personages die aan het woord komen, in de Zuid-Afrikaanse maatschappij niet gehoord worden en geen enkele vorm van zeggenschap hebben. Scholtz biedt een alternatief voor de wereld van de blanken die gekenmerkt wordt door exclusiviteit. De meeste blanken in zijn werken beschouwen de kleurlingen en de zwarten als een onderklasse waar ze geen rekening mee hoeven te houden. Zwarten en kleurlingen moeten voor een karig salaris erg hard werken. Voor het geringste worden ze ontslagen of wordt hun loon niet uitbetaald. Ze worden vernederd, beledigd, zonder reden mishandeld of in de gevangenis geworpen. Kortom, hun menswaardigheid wordt hun ontnomen.

De kleurlingen en de zwarten zijn volledig overgeleverd aan de blanken die ze steeds met een haast slaafse onderdanigheid moeten benaderen. Zo zijn de blanke huizen voor hen verboden terrein. Kleurlingen en zwarten moeten via de achteringang bij de keukendeur aankloppen; ze krijgen hoogstens tot de keuken toegang. De bedienden wonen in een kamertje in de tuin. Ze moeten zich tevreden stellen met de aalmoezen aangereikt door hun blanke bazen, maar van enig medeleven of van daadwerkelijke steun is er hoegenaamd geen sprake. Door hun lotgevallen op te tekenen geeft Scholtz aan de stemlozen een stem en daardoor een identiteit.

Niet onbelangrijk in dit verband is bovendien dat Scholtz voor vrouwelijke personages erg veel plaats inruimt. Tant Wonnie en haar dochters Suzan en Kaaitjie uit Vatmaar, Ethel Boonzaaier en Muriel Growé uit Langsaan die vuur en Hester Olivier uit Afdraai behoren zeker tot de meest memorabele personages die Scholtz in het leven geroepen heeft. Zij staan op de laagste trede van de maatschappelijke rangorde; zij beschikken het minst over hun eigen leven. De rechteloosheid van de kleurlingen, hun extreme marginaliteit, wordt in deze romanfiguren bijzonder pakkend uitgebeeld.

De romanpersonages zijn dan ook, letterlijk, naar de rand van de maatschappij verstoten. Vatmaar is een onbenullig dorpje, zoals de naam reeds suggereert, dat volledig afhankelijk is van het blanke Du Toitspan, waarmee het op gespannen voet leeft. Brinks Pos in Afdraai is een afgelegen boerderij. Beaconsfield, waar de levensbeschrijving van Ethel Boonzaaier uit Langsaan die vuur zich afspeelt, is een township op zekere afstand van Kimberley, het commerciële en administratieve centrum. En het hutje waarheen Kasper Crudop verjaagd wordt, ligt ver weg van het blanke boerenhuis.

De mensen die in deze uithoeken wonen, zijn van geen tel. Ze koesteren slechts kleine verlangens. Hun enige streven is om een beetje houvast en geluk te vinden. De veiligheid die ze nastreven, vindt dikwijls in ruimtelijke termen een uitdrukking: een dak boven het hoofd of een huis of een kamer om in te wonen. De inwoners van Vatmaar zijn erg trots op de hun toegewezen grond hoewel ze er geen eigenaars van kunnen worden. Toch is Vatmaar een stukje paradijs waar de meeste inwoners pas na heel wat omzwervingen zijn terecht gekomen. Terwijl ze meestal in armoede leven, zijn ze toch bereid om met de anderen te delen. Iedereen wil er blijven wonen. In Vatmaar kunnen ze zich thuisvoelen omdat ze zich door de gemeenschap aanvaard weten. De plechtige inwijdingsceremonie die met de toewijzing en ingebruikname van elk stuk grond gepaard gaat en waaraan het hele dorp deelneemt, bezegelt de opname van de nieuwkomers in de gemeenschap.

Maar niet altijd loopt alles van een leien dakje. Zelfs in het utopia, dat Vatmaar nochtans is, doen zich frequent allerlei problemen voor. Het leven blijft een hardnekkige strijd om te overleven. Juist in de woonsituatie wordt dit weerspiegeld. Sommigen verliezen hun huis en moeten, zoals Tant Wonnie, naar een achterkamertje verhuizen; anderen, zoals Marius Smith uit Afdraai, raken helemaal op de dool. Afdraai is een verhaal van wisselend fortuin, rond het bezit en het verlies van grond en huis. Ook de biografie van Seele Moagi uit Langsaan die vuur schetst een proces van toenemende verarming totdat Seele, totaal berooid, in het huis van zijn schoonouders onderdak vindt. Kort daarna sterft hij. Ook de kamer waarin Ethel Boonzaaier uit Langsaan die vuur woont, biedt haar geen bescherming. Ze wordt er verkracht. Na haar huwelijk met Richard van Wyk trekt ze uit Beaconsfield weg. Ze maakt aan iedereen duidelijk dat het niet noodgedwongen is maar omdat een betere toekomst haar wacht: "Sy vat dit en loop die hele Broadway deur en spog: Kan julle sien? Hier is dit. Onse trousertifikaat. Sien julle, ek hardloop nie weg nie, ek gaan mooi weg. 'n Getroude vrou, nie 'n los meid nie" (77). Ook Richard is blij te kunnen vertrekken: de toenemende apartheid, waardoor de zwarten niet langer toegang hebben tot de kleurlingscholen, maakt zijn werk als onderwijzer onmogelijk. Voor Ethel en Richard staat het verlaten van hun woonbuurt gelijk met het vooruitzicht op een beter leven. De voortdurende bekommernis om een vaste woonplaats en voedsel geeft aan hoe armzalig de omstandigheden zijn waarin gemarginaliseerde mensen moeten overleven en hoe blootgesteld ze zijn aan de wispelturigheden van het lot en van de blanken.

Kenmerkend voor Vatmaar, het oude Brinks Pos en de boerderijen Hoop op Leef en Pasquael, uit de biografie van Kasper Crudop, is het gemengde karakter van de gemeenschap. Verschillende rassen wonen er door elkaar. Vatmaar is een dorpje dat kort na de Boerenoorlog, toen woongebieden nog niet gescheiden moesten zijn, werd opgericht. Het is de antipode van Du Toitspan waarvan de blanke inwoners zich ver verheven voelen boven de dorpelingen van Vatmaar. Du Toitspan is het machtscentrum: de administratieve kantoren, de politiepost, het gerechtshof en de gevangenis liggen er. Voor alles moet eerst aan de administratie van Du Toitspan toelating gevraagd of moet de goedgunstigheid van de blanke instanties, zoals de kerk, verkregen worden.

Doordat Vatmaar, de tegenpool van Du Toitspan, als ideaalbeeld wordt voorgehouden, leidt dit tot de ondermijning van het blanke machtscentrum. De dominante positie van de blanken is verworven door de uitsluiting en de onderdrukking van de zwarten en de kleurlingen. Na de Boerenoorlog vormden de blanken, Afrikaners en Engelssprekenden, uit opportuniteitsoverwegingen, een verenigd front tegen de zwarten en de kleurlingen: "Hy het eers na die bok gewys en toe na die kwesmerk uit die Boere-oorlog op sy linkerarm: Hy was nie my vriend nie want hy was 'n Engelsman. Maar 'n witman, het ons dominee gesê, moet sorg vir 'n ander witman, selfs al moes ons Afrikaners so duur betaal vir ons vaderland" (Scholtz 1995: 104). Door hun racisme en hun ongebreideld streven naar macht, ten koste van wat dan ook, verliezen de blanken hun morele gezag. De waarden worden radicaal omgekeerd. De gemengde bevolking van Vatmaar en de hoofdkarakters uit Langsaan die vuur en Afdraai bezitten een innerlijke rijkdom en een edelheid van inborst die scherp afsteekt tegen het egoïsme en het racisme van de blanken. De hypocrisie en de arrogantie van de blanken worden voortdurend aan de kaak gesteld, hun onmenselijke behandeling van de zwarten en de kleurlingen in alle scherpte blootgelegd. De blanken komen er, zoals bij de inwijding van Clinic Katrina in Vatmaar, maar bekaaid vanaf.

2.2.3 Geen zwart-wit tekening

Toch slaagt Scholtz erin, zeker in Vatmaar en Langsaan die vuur, een al te ongenuanceerde zwart-wit tekening te vermijden. Hij is niet blind voor de gebreken van de kleurlingen en de zwarten. Zelfs Vatmaar kent racistisch gedrag: de kleurlingen met een wittere huid beschouwen zich als beter dan de anderen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de kinderen van George Lewis. En Muriel Growé uit Langsaan die vuur, die voor een blanke kan doorgaan, schaamt zich over haar moeder omwille van haar zwarte huidskleur. De kleurlinggemeenschap gedraagt zich niet altijd even politiek correct.

Daarenboven vormen de kleurlingen beslist geen gemeenschap van heiligen. Het goede komt er naast het slechte en het lelijke voor. Scholtz maakt het steeds weer duidelijk dat mensen goede en slechte kanten hebben. Zelfs in Vatmaar is niet alles koek en ei. De lijdensweg van Tant Wonnie begint wanneer zij door Martha September, voor wie ze huiswerk doet, beschuldigd wordt van het stelen van een ring: "Een koue winteroggend het Tant Wonnie wasgoed vir 'n swart bruinvrou gewas - dié soort wat wit bruinmense haat" (121).

Er wordt gestolen, aangerand, belogen, uitgebuit, bedrogen. Niets menselijks is de kleurlinggemeenschap vreemd. De werken van Scholtz krijgen er een uiterst realistische inslag door die nog versterkt wordt door de aandacht voor het typerende detail en het onverbloemde taal- en beeldgebruik. Het totaalbeeld dat in de drie prozawerken van Scholtz gestalte krijgt, is dat van een gemeenschap met een bonte mengeling van huidskleuren en persoonlijkheden, die zichzelf wil blijven en stand probeert te houden in een omgeving die in toenemende mate door racisme en rassendiscriminatie geteisterd wordt.

De vaststelling dat alle zwarten en kleurlingen hetzelfde lot ondergaan, geeft aan dat de tentakels van rassendiscriminatie overal reiken. De apartheidswetten legitimeren een systeem van structurele onderdrukking. Het maakt alle zwarten en kleurlingen, ongeacht hun achtergrond en capaciteiten, tot slachtoffers. De kleur van de huid bepaalt de positie op de maatschappelijke ladder en de bejegening door de blanken. In blanke ogen hebben de zwarten en de kleurlingen geen individuele identiteit. Blanken geven hun bij een eerste ontmoeting dikwijls een nieuwe naam: "Baas, hy sê sy naam is Pelo, het die agterloper gesê. Die man met die baard het na my gekyk. Nee, sy naam is Filippus, sy naam moet uit die Bybel kom, sê hy toe" (Scholtz 1995: 41). In andere gevallen worden zwarten en kleurlingen met een rassenpejoratief zoals 'kaffir' of 'hotnot' of met een functienaam met een negatieve connotatie, zoals 'meid' of 'boy' aangesproken.

Elk levensverhaal krijgt een bovenpersoonlijke dimensie omdat alle zwarten en kleurlingen met de blanken dezelfde ervaringen hebben. Het is niet zozeer het verslag van een unieke levensloop maar eerder een uitdrukking van de gedeelde ervaringen van elk lid van de zwarte en kleurlinggemeenschap. Het individuele levensverhaal fungeert als voorbeeld. Het individu wordt de drager van het onrecht dat een hele gemeenschap moet ondergaan.

Ondanks de rassenhaat die de zwarten en de kleurlingen moeten verduren en het leed dat hun wordt aangedaan is niet alles doffe treurnis en sombere ellende. De gemeenschap van Vatmaar slaagt erin het beste van de omstandigheden te maken. Het zure en het zoete houden elkaar min of meer in evenwicht. De solidariteit in de gemeenschap maakt het mogelijk de grootste moeilijkheden te boven te komen: "Vatmaar was arm, en tog het ons nie armoede geken nie" (2). Het leven dat de mensen leiden is een echt gemeenschapsleven. Iedereen kent iedereen en weet alles van iedereen af. Er wordt gezamenlijk getreurd, gevierd en ruzie gemaakt. Iedereen is toeschouwer, toehoorder en verteller. Het samenhorigheidsgevoel laat het individu toe boven zichzelf uit te stijgen. Van de gemeenschap gaat een positieve dynamiek uit. Sommigen slagen er zelfs in geluk te vinden en een leven van armoede en ongeluk achter zich te laten. Dit is onder andere het geval met Kasper Crudop, Ethel Boonzaaier en Muriel Growé uit Langsaan die vuur en met Suzan Müller uit Vatmaar. Ondanks de ellende en de tegenslagen blijft de hoop op een betere toekomst steeds gewettigd.

2.3 De geschiedenis 

2.3.1 Een verleden van onderdrukking

De levensverhalen van de personages worden telkens tegen een historische achtergrond geprojecteerd. Aan het geschiedenisraamwerk wordt een specifieke invulling gegeven die nauw aansluit bij de voorstelling van het leven van de personages als een biografie. De nadruk valt op de geschiedenis als een ontwikkelingsgang, een dynamisch proces. De werken van Scholtz bestrijken telkens een grotere tijdsperiode die, zoals de levensverhalen van de personages, hoofdzakelijk chronologisch in beeld wordt gebracht. Ze fixeren geen momentopname. De klemtoon valt op de geschiedenis als evolutie, als voortgang naar een eindpunt.

Vooral de twintigste eeuw staat ruim in de kijker. Alleen in Langsaan die vuur is de biografie van Kasper Crudop in een ander tijdsbestek gesitueerd namelijk, het einde van de zeventiende en het eerste kwart van de achtiende eeuw. De werken van Scholtz stellen daardoor de geschiedenis van rassendiscriminatie en -segregatie in de voorbije eeuw in Zuid-Afrika te boek.

Aan de belangrijkste episodes uit de twintigste eeuw worden zowel in Vatmaar als Afdraai aandacht besteed: de Boerenoorlog van 1899-1902, de Tweede Wereldoorlog en de stelselmatige invoering van de apartheid na de verkiezingsoverwinning van de Nasionale Party in 1948. Vanuit het standpunt van de kleurlingen wordt een totaal andere interpretatie gegeven aan deze gebeurtenissen dan vanuit blank en zeker vanuit Afrikanernationalistisch perspectief. De Boerenoorlog is niet langer een bittere vrijheidsstrijd tussen twee blanke stammen, maar voor de kleurlingen die zich als Britse onderdanen - De Kaap is in Britse handen - bij het Britse leger aansluiten, een middel om aan de kost te komen. In Vatmaar zijn de kleurlingen niet om ideologische redenen bij de oorlog betrokken. Met de zaak van de Boeren, hun taalgenoten, vereenzelvigen zij zich hoegenaamd niet. Toch laten ze soms een zeker medeleven met de Afrikaners blijken:

Wel, ek het gedink ek kan nie staan en kyk hoe die Boere oor niks moet ly en hoe vrouens en kinders uit hulle huise gevat word en hoe alles wat hulle het aan die brand gesteek word op orders van die Queen nie. Ek het besef ons Cape-boys moet die vuilwerk doen terwyl die Queen se manne staan en kyk hoe ons dit doen (11).

Lang blijven de kleurlingsoldaten hier echter niet bij stil staan. Uit de oorlog proberen ze vooral zoveel mogelijk voordeel voor zichzelf te halen. De naam Vatmaar verwijst trouwens naar de oorlogsbuit, waarop ze op de platgebrande boerderijen de hand konden leggen en die aan de basis ligt van de vestiging van de nederzetting. Ondanks hun aandeel in de overwinning van de Engelsen worden de kleurlingen na de oorlog opzijgeschoven. Hun betrokkenheid bij in de white man's war heeft niet geleid tot een verandering in hun maatschappelijke positie.

In Afdraai is de situatie voor de kleurlingen nog pijnlijker. Hester, de vrouw van de blanke boerenknecht Hendrik Olivier, is van oosterse afkomst. Als Brinks Pos wordt platgebrand, wordt ze samen met de andere Boerenvrouwen in hetzelfde concentratiekamp geïnterneerd. Ze is een standvastige toeverlaat voor hen maar ondervindt reeds in het kamp een groeiend kleurantagonisme. Na de oorlog wordt ze door haar blanke man, die als krijgsgevangene naar Ceylon verbannen was, omwille van haar huidskleur verstoten. De discriminatie en het racisme zullen in de loop van de eeuw steeds ergere vormen aannemen.

Ook bij Hester is er weinig of geen spoor van ideologisch bewustzijn te bespeuren. Ze is met de anderen begaan omdat ze hen op de eerste plaats als medemensen ziet die ze zoveel mogelijk wil bijstaan. Haar optreden wordt niet bepaald door categorieën als kleur, groep, volk of ideologie. Zo is in haar ogen Neels Potgieter, een hensopper - een Boer die de wapens heeft neergelegd - een Boerenheld die haar achting verdient: "Vir jou, Neels Potgieter, is die voortbestaan van jou Boerestam meer belangrik as woorde van minagting wat jy moet sluk" (1998: 41). En ook met de Engelse korporaal Joshua Smith, die van Maori-afkomst is, heeft ze een vriendschappelijke band. Het wordt haar niet door iedereen in dank afgenomen.

De geschiedenis herhaalt zich tijdens de Tweede Wereldoorlog. De kleurlingen sluiten zich bij het Zuid-Afrikaanse leger aan om tegen de Duitsers te vechten. Op veel officiële steun of erkenning moeten ze echter niet rekenen. Als de kleurlingsoldaten sneuvelen verliest het gezin de broodwinner; het leidt, bijvoorbeeld voor het gezin van Muriel Growé uit Langsaan die vuur, tot bittere armoede. Niet iedereen heeft het geluk van Tant Wonnie aan wie door een meevoelend rechter alsnog een oorlogspensioen wordt toegekend.

Hoewel de kleurlingsoldaten zich tijdens de oorlog heldhaftig gedragen hebben, werpt dat ook nu weer op maatschappelijk vlak geen vruchten af. Integendeel, door de steeds strenger wordende apartheidswetgeving worden hun rechten na de verkiezingsoverwinning van de Nasionale Party in 1948 meer en meer ingeperkt. Zuid-Afrika wordt een gesegregeerde samenleving. Een liefdesverhouding of een huwelijk over de kleurgrens heen kan helemaal niet meer. Muriel Growé en Marius Smith ondervinden het aan den lijve. De blanke heeft voortaan altijd gelijk. In Afdraai toont Scholtz hoe het racisme in de loop van de twintigste eeuw geleidelijk toeneemt en hoe het leven van de protagonisten erdoor geraakt wordt. Noch op gerechtigheid van staatswege, noch op ondersteuning vanuit de blanke gemeenschap kan de kleurling rekenen. Ook een goede persoonlijke verstandhouding kan niet meer.

Een mogelijk verweer tegen de apartheidsstaat ligt in het opnemen van de wapens door zich aan te sluiten bij de verzetsbeweging. In de biografie van Kwela Modise, opgenomen in Langsaan die vuur, betuigt Scholtz eer aan de jonggestorven verzetsstrijder: "Onverskrokke offer hy sy jonk lewe op die altaar van geregtigheid teen die donker magte van apartheid sodat mense - wit en swart - mekaar kan verstaan. Ons mag hom nie vergeet nie" (165). Zelfs aan dit levensverhaal wordt er geen ideologische inkleuring gegeven. De levensloop van Kwela Modise en zijn keuze voor de gewapende strijd worden bepaald door zijn persoonlijke omstandigheden.

De geschiedenis vormt slechts een vaag decor waartegen het leven van de romanpersonages zich afspeelt. Het is Scholtz niet zozeer te doen om een precieze historische reconstructie maar eerder om aan te geven hoe de grote geschiedenis op de kleine inwerkt: welke gevolgen historische gebeurtenissen of politieke beslissingen hebben op de gezindheid tussen mensen en groepen, welke de consequenties zijn voor het leven van de kleine man. Zo wordt door de invoering van steeds strengere apartheidswetten het racistisch gedrag van de blanken gelegitimeerd. Het geschiedeniskader vormt het brede raamwerk waarbinnen het individu moet leven.

In de werken van Scholtz komen de grote en de kleine apartheid in de vorm van gescheiden woongebieden, een slechtere schoolopleiding, beperktere loopbaanmogelijkheden en aparte openbare voorzieningen relatief weinig ter sprake. De klemtoon valt op menselijke verhoudingen: de ene mens die de andere het leven mogelijk of onmogelijk maakt door hem vriendelijk of vijandig te behandelen, of die de andere als een gelijke of omwille van zijn huidskleur als een minderwaardige beschouwt. Ook deze gerichtheid is een facet van de benadering van het leven als biografie. In dit opzicht kan een opvallende overeenkomst met Die reise van Isobelle vastgesteld worden. In Elsa Jouberts roman wordt de geschiedenis vanuit dezelfde optiek benaderd. In een recensie maakt Louis Venter hierover de volgende opmerking:

Die oneweredigheid waarmee historiese stof in Die reise van Isobelle gehanteer word, is nie 'n "fout" nie. Dit het eerder 'n belangrike romanfunksie, naamlik om duidelik te maak dat Die reise van Isobelle biografie-fiksie en nie geskiedenisfiksie is nie. Daar is die groot dramatiese gebeure van die geskiedenis, sê Adam Small op 'n plek, en dan is daar die biografie, dit is die klein geskiedenis van mense wat in, maar ook verby, hul historiese bepaaldheid probeer leef (Venter 1996).

In de werken van Scholtz behoudt het individu steeds zijn verantwoordelijkheid. Recht en onrecht krijgen een gelaat omdat ze in het optreden van mensen een concrete gestalte krijgen. Bovendien wordt het onrecht doorgaans vanuit de beleving van het slachtoffer beschreven. Het onrechtvaardige, schokkende, onthutsende karakter ervan wordt er nog meer door in de verf gezet.

Binnen de Zuid-Afrikaanse context is het onvermijdelijk dat de menselijke verhoudingen vooral door racisme bepaald worden. De wijze waarop mensen en groepen van een verschillende huidskleur met elkaar omgaan groeit uit tot de kernproblematiek van de werken van Scholtz. Racisme en de apartheid trekken de menselijke verhoudingen totaal scheef. Rijkdom en armoede, achting en verachting, recht en onrecht zijn er het gevolg van. Deze geschiedenis van achterstelling en discriminatie brengt Scholtz van binnenuit aan het licht.

Scholtz heeft zijn werken gepubliceerd na de overgang naar een democratisch verkozen meerderheidsregering. Van deze transformatie maakt hij nergens gewag. Toch geeft hij impliciet aan dat Zuid-Afrika grondig veranderd is. Scholtz schrijft over een periode die afgesloten is, vanuit een politieke bedeling die aan de zwarten en de kleurlingen nieuwe mogelijkheden biedt maar ook nieuwe eisen stelt. Vatmaar is "'n Lewendagge verhaal van 'n tyd wat nie meer is nie". In Langsaan die vuur spreekt de auteur de lezer aan met de woorden: "Lees met gevoelens en vergeefnis en geniet die agteruit dae van gister met sy mense. Wat gebeur het, kan nie verander word nie; net tyd kan dit uitwas". Afdraai is "'n Kroniek van seermaak en seerkry, van vrede en verandering". De nieuwe Zuid-Afrikaanse realiteit met een radicaal gewijzigde politieke en maatschappelijke constellatie vormt de bevestiging van het rotsvaste geloof dat in de werken van Scholtz uitgesproken wordt, namelijk dat discriminatie kan opgeheven worden en dat mensen elkaars gelijken kunnen zijn.

2.3.2 Een teleologische visie

In de drie prozawerken van Scholtz wordt telkens aangegeven dat er een eind aan de onderdrukking zal komen. De situatie die aan het begin van elk werk wordt geschetst, stelt de mogelijkheid van een positieve ontwikkeling in het vooruitzicht. In Langsaan die vuur huwt de slaaf Kasper Crudop met Helen en wordt zo de eigenaar van de boerderij Pasquael. Brinks Pos kent aanvankelijk geen kleurverschillen. Hester, een oosterlinge, is met de blanke bijwoner Hendrik Olivier getrouwd. En op Vatmaar heerst er volledige rassengelijkheid. Ondanks steeds frequentere voorvallen van racisme, met verslechterende rassenverhoudingen tot gevolg, blijft de beginsituatie telkens als een alternatief vooropstaan. Wat in het verleden normaal was, kan opnieuw werkelijkheid worden. Waar de drie werken van Scholtz historische romans zijn, hebben ze ook een utopische kwaliteit: ze tonen hoe Zuid-Afrika had kunnen zijn zonder racisme. Het verleden fungeert daardoor als een spiegel waarin een glimp van de toekomst kan worden opgevangen.

In de teksten zelf wordt herhaaldelijk expliciet vooruitgewezen naar de wending die de geschiedenis van Zuid-Afrika zal nemen: "Die wittes wil vir Afrika besit en regeer. Maar die wiel sal draai, dan besit Afrika die witmense. Die witmens sal nie - soos hy sê - sy wit bloed hou nie. Sy taal, ja, Afrikaans. Dit is ook onse taal en ook naby onse harte." (1996: 135). Ook in Afdraai wordt door Hester die over de gave van toekomstvoorspelling beschikt een nieuwe bedeling in het vooruitzicht gesteld. Als een zwart stamhoofd na de Boerenoorlog aan haar zijn beklag doet over het lijden van zijn mensen, spreekt Hester hem moed in: "Hester wil loop maar dis asof iets - daardie ekstra iets wat sy so baie in haar lewe al gevoel het - vir haar sê sy moet wag. [...] God se tyd is nie menstyd nie, sê Hester. Hy het gehoor - julle verlossing sal kom" (57). Haar woorden worden geëchood door Metsie van Brink en Oom Taliep. Gerechtigheid zal zegevieren en het racistische Afrikaner regime zal worden omvergeworpen: "Net soos die wêreld om ons verander, verander ons self ook. En apartheid sal ook verander. Apartheid sal homself vernietig in die vreet van sy eie wurms"(129). Wat in de prozawerken van Scholtz nog een voorspelling is, heeft zich ondertussen in de werkelijkheid voltrokken. Fictie en realiteit liggen daardoor in elkaars verlengde.

Het vaste geloof in een uiteindelijk goede afloop stoelt op een christelijke interpretatie van de geschiedenis en van het leven van de mens. Trouwens, de individuele levensloop en de voortgang van de geschiedenis volgen hetzelfde patroon. Het menselijke levenslot en de geschiedenis van de wereld vormen een afspiegeling van elkaar. Vanuit een christelijke optiek zijn ze beide, op verschillende vlakken, facetten van de heilsgeschiedenis. Alles wat er met de mens en met de wereld gebeurt, is door God beschikt. Het goede en het kwade dat de mens en de mensheid overkomt zijn deel van Zijn ondoorgrondelijke heilsplan. De mens moet zich hierin schikken omdat God steeds het beste met hem voorheeft. Door zijn gebeden erkent de mens zijn onderdanigheid aan God. Zijn standvastige geloof laat hem toe alle ellende en tegenspoed te doorstaan. Zijn gebeden worden doorgaans verhoord. Het is een bewijs van Gods trouw en liefde. Als beloning valt de mens geluk ten deel. Het einde van een aantal levensverhalen had dan ook kunnen luiden: en ze leefden nog lang en gelukkig.

De liefde is het meest tastbare teken van de Goddelijke aanwezigheid. Het lijden en de dood zijn een bestraffing voor zonden die begaan werden. Kaaitjie, de dochter van Tant Wonnie, sterft in het kinderbed: "Geen medisyne of huisraat kon Kaaitjie haar krag teruggee nie. Sy het die prys vir een of ander vorige verkeerde daad betaal - in hierdie lewe of in een of ander vorige lewe" (1995: 259). Gewoonlijk heeft de doorstane miserie een louterende werking en volgt er een vorm van compensatie. Waar Kaaitjie het geluk niet vindt, krijgt haar zuster Suzan het in de schoot geworpen. Zij neemt de zorg voor de baby over en huwt met Kaaitjies vriend, Kenneth Kleinhans. En wie op aarde geen geluk kent, vindt na de dood hemelse gelukzaligheid en eeuwige rust. Seele Moagi wordt dood aangetroffen met zijn vinger op de bijbeltekst: "Kom na my toe, almal wat bemoeid en belas is, en Ek sal julle rus gee" (1996: 120). Tegenover de beloning die de diepgelovige christenen wacht, staat de onbarmhartige bestraffing van degenen die zich onchristelijk gedragen. Ze raken aan de bedelstaf, zoals de blanke minnaar van Muriel Growé, kennen allerlei ongeluk of sterven een voortijdige dood, zoals de blanke boeren in de biografie van Kasper Crudop. Het zijn evenzoveel bewijzen van Gods aanwezigheid en daadkrachtig optreden.

Uit de drie werken van Scholtz komt dezelfde christelijke overtuiging naar voren. Ze verklaart ook de lijdzaamheid waarmee de verdrukten hun lot ondergaan. Ondanks alle vernederingen prediken ze, met Kwela Modise als enige uitzondering, de opstand niet. Vanuit het vertrouwen dat God het beste met hen voorheeft, worden zelfs de ergste vormen van uitbuiting en onrecht zonder enige vorm van protest of verweer ondergaan. Om dezelfde reden geven ze ook de moed nooit op; zelfs in de diepste wanhoop blijven ze tot God bidden en in beterschap geloven. Uiteindelijk wordt het vaste geloof dat God hen zal belonen als zij standvastig blijven, niet beschaamd. Zoals God in het leven van de mens ingrijpt, zo geeft Hij sturing aan de geschiedenis.

De teleologische interpretatie van het menselijke leven en van de geschiedenis, waarbij alles met een diepere zin geladen en geïnterpreteerd wordt als stappen in de verwezenlijking van de Goddelijke orde, is ook bij andere kleurlingprozaïsten zoals E.K.M. Dido en Abraham Phillips terug te vinden. In Die verdwaalde land wordt het volgende gesteld: "Ronnie glo dat die hand van die Here duidelik te sien is in die geskiedenis van hierdie verdwaalde land" (66). Zoals Phillips pleit Scholtz nadrukkelijk voor "versoening" en "vergeefnis" opdat een nieuwe maatschappij tot stand zou kunnen komen. Dido sluit zich hierbij aan:

Ek is ook oortuig dat Hy ons, die inwoners, as 'n voorbeeld vir die wêreld daar gesit het sodat almal kon sien hoe mense van verskillende rassegroepe, kulture, gewoontes en geloofsoortuigings saam in liefde en vrede kan leef; hoe wedersydse respek vir 'n persoon se naam en besittings alles behels wat Sy Seun ons leer: Bemin jou naaste soos jouself" (1996: 15).

Ook het werk van blanke Afrikaanse schrijvers, zoals dat van Elsa Joubert, is gestoeld op dezelfde teleogische interpretatie van de geschiedenis en van het leven van de mens.

De voorstelling dat Zuid-Afrika als regenboognatie aan Gods ideaalbeeld beantwoordt, druist natuurlijk regelrecht in tegen de traditionele Afrikaner-nationalistische interpretatie van de bijbel en van de geschiedenis. De exclusieve aanspraken van de Afrikaners op Zuid-Afrika als het beloofde land blijken op een verkeerde interpretatie van de bijbel en van het christelijk geloof te berusten. Het christendom van de blanken is niet het ware. In de werken van Scholtz worden de blanken als hypocriete christenen voorgesteld die zelf niet doen wat ze anderen voorhouden. Omdat hun geloof een zaak van plichtmatigheid en eigenbelang is, keert het zich tegen hen. De zwarten en de kleurlingen aan wie de blanken het geloof brachten, zijn betere christenen dan zij. Ze kijken voorbij het uiterlijke naar het innerlijke. Iedereen krijgt uiteindelijk wat hem toekomt. Dat de blanke regering omvergeworpen is en vervangen door een democratisch bestel, vormt de bevestiging van het feit dat God aan de kant van de onderdrukten staat; dat de zwarten en de kleurlingen pleiten voor verzoening en vergiffenis is het ultieme bewijs van hun doorleefde christelijkheid.

Dat alles met een positieve zin geladen wordt, geeft herhaaldelijk aan het werk van Scholtz een sentimentele en soms zelfs een melodramatische inslag. De lotswisselingen zijn herhaaldelijk al te grillig en de uitkomsten al te positief om overtuigend te kunnen zijn. Een aantal verhalen lijken te zeer gemodelleerd op het sprookje van Assepoester. De pathetiek bereikt een hoogtepunt in Afdraai met de offerdood van Marius Smith. Hierdoor komt zijn ex-vrouw Louise tot inkeer en kent de roman toch nog een hoopvol einde. Afdraai gaat aan emotionele overdaad ten onder. Ongekunstelde naïviteit en banale oppervlakkigheid liggen soms niet ver uit elkaar. De balans slaat meer dan eens in de verkeerde richting door. Alleen de dwarse hardnekkigheid waarmee de personages trouw blijven aan zichzelf en ondanks alle miserie vast blijven houden aan de waarden waarin ze geloven, laat hun een kern van geloofwaardigheid behouden.

Vatmaar is minder onderhevig aan oprispingen van sentimentaliteit dan Langsaan die vuur en Afdraai. De inwoners van Vatmaar zijn minder de speelbal van het lot omdat ze hun leven in eigen handen nemen. Als overlevingskunstenaars steken ze God een handje toe. Het stelen van diamanten door Oom Flip, Sus Bet, Siesie Lena en Janman of het plassen en het spugen in het drinkwater van de oude boerin door de zwarte knecht Onie-as zijn vormen van rechtstellende actie: manieren, hoe onbeduidend ook, om toch een vorm van gerechtigheid of vergelding te verkrijgen. De zwarten en kleurlingen laten zich door het leven niet klein krijgen. Uiteindelijk wordt hun hoop niet beschaamd.

3 Verruiming en verrijking

Scholtz is een rasverteller die de mondelinge vertelwijze als basisvorm voor zijn teksten aanwendt. Dat zijn werken niet perfect gestructureerd zijn en wel eens diepgang missen, moet de lezer erbij nemen. Oppervlakkige emoties, een gebrek aan reflectie en kritische analyse, goedkoop effectbejag, het ontbreken van consistentie en een soms te ongepolijste structuur doen nogal wat afbreuk aan de slagkracht van het proza van Scholtz. Het ontbreken van verfijning wordt gecompenseerd door de intensiteit van de inleving. Scholtz schrijft niet over maar vanuit de situatie van de fel geplaagde kleurlinggemeenschap. De onafgerondheid die eigen is aan de mondelinge vertelling, draagt in een belangrijke mate bij tot een verhevigd gevoel van authenticiteit. Juist als Scholtz aan zijn werk een meer gesofisticeerde literaire structuur wil geven, is het eindresultaat minder bevredigend. In Afdraai loop precies om deze reden nogal wat verkeerd. Vatmaar daarentegen is veel geslaagder doordat de mondelinge vertelstijl uiterst effectief wordt aangewend en de nuanceringen een al te sterke eenzijdigheid tegengaan.

Terwijl in het werk van Scholtz heel wat thematische parallellen te vinden zijn met het werk van andere kleurlingschrijvers, is zijn benadering veel omvattender. Door de optekening van de geschiedenis van de kleurlinggemeenschap vanaf het begin van de twintigste eeuw tot aan het einde van de apartheidsperiode brengt hij een nog niet beschreven verleden in de openbaarheid. Hierdoor vult zijn werk een belangrijke leemte in de Afrikaanse literatuur en in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis. Door daarenboven de klemtoon te leggen op persoonlijke verhoudingen geeft hij op beklemmende wijze aan hoe rassendiscriminatie en -segregatie in het leven van het individu ingrijpen. Het werk van Scholtz legt de gekwetste menselijkheid van de underdog bloot maar toont ook diens koppige weerbaarheid.

De personages die Scholtz ten tonele voert, grijpen de lezer aan. Zij staan mijlenver van de stereotiepe 'jolly hotnot' voorstelling uit de oudere Afrikaanse literatuur. De rollen zijn volledig omgedraaid. De blanken worden als gevolg van hun blinde racisme waardoor zij in de zwarten en de kleurlingen slechts gezichtsloze schepsels zien, tot stereotypen gereduceerd. De kleurlingen en de zwarten daarentegen krijgen door de tragiek van hun levensgeschiedenissen een unieke gestalte.

De lezers kunnen niet afzijdig blijven. Zij worden meegezogen in de verhaalwereld en ondergedompeld in het leven van de personages. Zij ondergaan hun lot en delen hun lijden, wanhoop en verontwaardiging maar ook hun geloof, hoop en liefde. Uit deze betrokkenheid groeit empathie en begrip. De werken van Scholtz maken van rassendiscriminatie en -segregatie oefeningen in het absurde en leveren daardoor een belangrijke bijdrage tot het openschrijven van de Zuid-Afrikaanse samenleving.

Het proza van A.H.M. Scholtz en van de andere kleurlingschrijvers betekent een belangrijke verruiming en verrijking voor de Afrikaanse literatuur, die nu meer dan ooit de kleurensamenstelling van de regenboognatie reflecteert. De prominente aanwezigheid van de nieuwe lichting kleurlingprozaïsten op een cruciaal moment in de geschiedenis van Zuid-Afrika en van de Afrikaanstaligen breekt ook het debat over de toekomst van de Afrikaanse taal, literatuur en cultuur volledig open. De oude parameters hebben voorgoed hun bruikbaarheid verloren. Volgens Jakes Gerwel is Vatmaar "'n hoopvolle teken dat Afrikaans nou, vrygemaak van die juk van apartheidspolitiek, sal gedy met die deelname van sy volle spraakgemeenskap" (1995: 31). De andere werken van A.H.M. Schloltz en de recente publicaties van andere bruine prozaïsten en dichters bewijzen dat dit inderdaad het geval is. 

 

Bibliografie

Benjamin, Karel. 1996. Staan uit die water uit! 'n Kaapse jeug. Kaapstad: Kwela Boeke.

Benjamin, Karel. 1999. Pastoor Scholls trek sy toga uit en ander stories. Kaapstad: Kwela Boeke.

Benjamin, S.P. 1997. Die reuk van steenkool. Kaapstad: Queillerie.

Benjamin, S.P. 1999. Die lewe is 'n halwe roman. Kaapstad: Queillerie.

De Vries, Anastasia. 1992. Debuut spreek allereers tot die hart. Die Burger. 11 augustus.

Dido, E.K.M. 1996. Die storie van Monica Peters. Kaapstad: Kwela Boeke.

Dido, E.K.M. 1997. Rugdraai en stilbly. Kaapstad: Kwela Boeke.

Dido, E.K.M. 2000. 'n Stringetjie blou krale. Kaapstad: Kwela Boeke.

Du Plooy, Heilna. 1997. Die literatuur self is weer voor - Vatmaar van A.H.M. Scholtz. Stilet. IX (2). September: 69-80.

Gerwel, Jakes. 1995. 'n Groot vonds vir Afrikaans. Insig. November: 31.

Hattingh, Marion. 1997. Abraham Phillips en die Afrikaanse literêre kritiek. In Willemse, Hein, e.a.: 94-105.

Joubert, Elsa. 1995. Die reise van Isobelle. Kaapstad: Tafelberg.

Lombard, Jean. 1994. Vertelling as vernuwing: die orale tradisie in resente geskrewe literatuur in Afrikaans. In Hattingh, Marion en Willemse, Hein. 1994. Vernuwing in die Afrikaanse letterkunde. Bellville: Universiteit van Wes-Kaapland: 459-470.

Majoor, Ineke. 2001. Het gevecht om gelijk recht bij Adam Small en andere "swart skrywers". Zuid-Afrika 78 (11/12). November/december: 122.

Marble, Joseph. 1999. Ek, Joseph Daniel Marble. Kaapstad: Kwela Boeke.

Mfengu, Nongeteni. 1997. My storie loop so. Mowbray: Kagiso.

Moleleki, Mirriam. 1997. This is my life. Mowbray: Kagiso.

Mroxisa, Neliswa. 1997. Umzabalazo. Mowbray: Kagiso.

Nel, Elias P. 1998. Iets goeds uit Verneukpan? Kaapstad: Tafelberg.

Nel, Elias P. 2001. Mafoiing. Kaapstad: Tafelberg.

Ngewecwe, Nothemba. 1997. Not the end of the world. Mowbray: Kagiso.

Petersen, Patrick. 1997. Die ongelyke magsverhoudings in die Afrikaanse letterkunde.

In Willemse, Hein, Hattingh, Marion, Van Wyk, Steward, Conradie, Pieter. 1997. Die reis na Paternoster. Bellville: Universiteit van Wes-Kaapland: 32-39.

Phillips, Abraham. 1992. Die verdwaalde land. Kaapstad: Queillerie.

Phillips, Abraham. 1993. Erfenis van die noodlot. Kaapstad: Queillerie.

Phillips, Abraham. 1997. Die messiasbende. Kaapstad: Queillerie.

Quaedvlieg, Petra. 1997. Geschiedenis en leugen hand in hand. De Morgen, 18 september.

Scholtz, A.H.M. 1995. Vatmaar. Kaapstad: Kwela Boeke.

Scholtz, A.H.M. 1996. Langsaan die vuur. Kaapstad: Kwela Boeke.

Scholtz, A.H.M. 1998. Afdraai. Kaapstad: Kwela Boeke.

Small, Adam. 1965. Kanna hy kô hystoe. Kaapstad: Tafelberg.

Smith, Clive. 1997. Bly te kenne, Braam. Kaapstad: Kwela boeke.

Smith, Julian F., Van Gensen, Alwyn en Willemse, Hein (reds.). 1985. Swart Afrikaanse skrywers. Bellville: Universiteit van Wes-Kaapland.

Snyders, Peter. 1982.'n Ordinary mens. Kaapstad: Tafelberg.

Snyders, Peter. 1997. Die skrywer as waghond. In Willemse, Hein, e.a.: 143-148.

Van der Fort, Shanaaz. 2000. Ek is nie 'n bruin skrywer, ek is net 'n skrywer. Rapport (Metro).

Van der Merwe, Annari. 1996. Die ongewone geboorte van Vatmaar. Insig. Januari: 26.

Van der Merwe, Kirby. 1999. Klapperhaar slaap nie stil nie. Kaapstad: Kwela Boeke.

Van der Merwe, Kirby. 2000. Hoekom haal die kinders van apartheid hulle skouers op? http://www.mweb.co.za/litnet/seminaar:kirby.asp.

Van Onselen, Charles. 1996. The seed is mine. The life of Kas Maine, a South African Sharecropper 1894-1985. Oxford: James Currey.

Van Wyk, Steward. 1997. "ons is nie halfnaaitjies nie/ons is Kaaps": Die wroeging met identiteit by enkele swart Afrikaanse skrywers. Literator. 18 (2). Augustus: 85-97.

Van Wyk, Steward. 1998. Kruis(lyne): 'n postkoloniale perspektief op Christenskap en poëtiese vorm by Adam Small. Stilet 10 (1). Maart: 121-137.

Van Zyl, Wium. 1997. Versoening in die Afrikaanse letterkunde. Die Burger, Boekewêreld. 19 november: 1.

Venter, Louis. 1996. Net ten dele groot Afrikaner-roman. Beeld, 1 augustus.

Willemse, Hein, Hattingh, Marion, Van Wyk, Steward, Conradie, Pieter. 1997. Die reis na Paternoster. Bellville: Universiteit van Wes-Kaapland.

Willemse, Hein. 1997. Dié boek kan ander ook laat lees. Insig. Juli: 33.

Willemse, Hein. 1999. Die stukke wat ons sny. Kaapstad: Kwela Boeke.

 

© Catharina Loader 2001