Algemeen
Op 3 december jl. hield de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie in de vergaderzaal van de Eerste Kamer in Den Haag een hoorzitting over de positie van het Afrikaans. De Nederlandse Taalunie is een beleidsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van de Nederlandse taal en letteren en het onderwijs in en van het Nederlands. Het beleid van de Taalunie wordt bepaald door de Nederlandse en Vlaamse ministers die Onderwijs en Cultuur in hun portefeuille hebben. De Interparlementaire Commissie, bestaande uit Eerste- en Tweede-Kamerleden uit Nederland en parlementariërs uit Vlaanderen, controleert dit beleid.
De commissie, onder voorzitterschap van Martin Bosma (PVV), had vier deskundigen uit Zuid-Afrika uitgenodigd die door Nederlandse en Vlaamse politici werden ondervraagd: Flip Buys, voorzitter van de vakbond Solidariteit, professor Koos Malan, rechtsgeleerde van de Universiteit van Pretoria, dr. Michael le Cordeur, voorzitter van de Afrikaanse Taalraad, en Henry Jeffreys, oud-hoofdredacteur van Die Burger.
Uit het gesprek werd in de eerste plaats duidelijk, dat het Afrikaans springlevend is. De resultaten van de volkstelling die in oktober 2011 is gehouden wijzen uit, dat bijna 7 miljoen Zuid-Afrikanen het Afrikaans als hun moedertaal zien. Dat zijn er bijna een miljoen meer dan bij de vorige census uit 2001. Deze groei heeft voornamelijk plaatsgevonden onder de bruine en zwarte bevolking; inmiddels is 55% van de Afrikaanssprekenden niet-blank. Daarnaast zijn er zo’n 6 miljoen Zuid-Afrikanen voor wie het Afrikaans de tweede taal is. Hieruit blijkt wel, dat het Afrikaans het stigma een ‘apartheidstaal’ te zijn, grotendeels heeft weten af te schudden. Sinds de omwenteling van 1994 heeft er, volgens verschillende sprekers, een ‘explosie’ plaatsgevonden: op het gebied van muziek, toneel en literatuur bloeit het Afrikaans als nooit tevoren, en de grote belangstelling voor Afrikaanse kunstefeeste weerspiegelt deze tendens.
Maar natuurlijk is er volgens de sprekers ook reden tot zorg. Aanvankelijk zag het er niet zo somber uit. In de interim-grondwet uit 1993 was vastgelegd dat het land elf officiële landstalen zou krijgen, waar het Afrikaans er één van was. Ook bevatte deze grondwet een bepaling dat het Afrikaans en Engels er niet op achteruit mochten gaan. In de grondwet van 1996 was deze laatste clausule niet meer opgenomen, maar werd wel een aparte taalwet aangekondigd, waarin een en ander geregeld zou worden. Deze wet kwam er echter pas in 2011, en het probleem is, dat de rechten van taalgroepen hierin onvoldoende zijn geëxpliciteerd. Dat geeft de uitvoerende macht de vrijheid om de wet naar eigen goeddunken te interpreteren. In vrijwel alle provincies – behalve in de West-Kaap, waar de DA aan bewind is – wordt uitgegaan van een beleid van nationale representatie: er wordt gekeken naar de landelijke demografische verhoudingen, in plaats van naar provinciale en regionale verschillen. Dat betekent dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de huistalen van de mensen die daadwerkelijk in een bepaalde streek wonen. Er zijn talloze voorbeelden van situaties waarin de overheid het Engels bevordert, ten koste van het Afrikaans en de andere landstalen. Het gevolg is, dat de plaats van het Afrikaans op scholen en universiteiten, in de rechtbank en in het contact met ambtelijke instanties steeds verder wordt teruggedrongen.
De vraag is, wat de Nederlandse Taalunie voor de positie van het Afrikaans kan betekenen. In 2010 ondertekenden minister Marja van Bijsterveldt, als voorzitter van het toenmalige Comité van Ministers van de Taalunie, en Joseph Phaahla, toen de Zuid-Afrikaanse adjunct-minister van Kunst en Cultuur, een intentieverklaring tot nadere samenwerking in taalgerelateerde contexten, bijvoorbeeld op het gebied van taal- en spraaktechnologie, geletterdheid en leesbevordering, literaire en culturele uitwisseling en meertaligheid. In het
Meerjarenbeleidsplan 2013-2017 dat de Taalunie onlangs heeft gepubliceerd, wordt verbreding van het contact met Zuid-Afrika als prioriteit genoemd, met dien verstande dat een dergelijke samenwerking niet alleen ten goede moet komen aan het Afrikaans, maar ook aan andere Afrika-talen.
Sinds begin jaren negentig doet de Taalunie veel om de neerlandistiek aan universiteiten in Zuid-Afrika en Namibië te bevorderen. En die steun is belangrijk, bevestigen de sprekers tijdens de hoorzitting, omdat het Nederlandse en Afrikaanse taalgebied veel van elkaar kunnen leren en omdat de positie van het Afrikaans erdoor wordt versterkt. Wat de Taalunie, als exponent van de Nederlandse en Belgische regering, echter niet kan doen, is de regering van een ander land, zoals de ANC-regering in Zuid-Afrika, rechtstreeks aanspreken op een interne kwestie zoals het taalbeleid.
Dat betekent dat steun voor het Afrikaans eventueel eerder gezocht moet worden op het niveau van maatschappelijke organisaties in Nederland en Vlaanderen. Een logische gesprekspartner is de Afrikaanse Taalraad (ATR), een koepelorganisatie waar allerlei taalorganisaties van over het hele Zuid-Afrikaanse politieke en culturele spectrum zich bij hebben aangesloten. De ATR heeft tot doel om het Afrikaans te bevorderen, te beschermen en te bemachtigen. Daarbij worden de verschillen binnen de Afrikaanssprekende gemeenschap, de diversiteit van een meertalig land en ook de internationale taalfamiliebanden als een kostbaar goed beschouwd.
April 2013