Op zoek naar heelheid - Luc Renders

  • Het indiwidu en zijn omgeving
  • Een exsistensialistische nachtmerrie
  • Magisch realisme

 

De golf van opluchting en optimisme die met de verkiezing van de eerste zwarte meerderheidsregering over Zuid-Afrika spoelde, is omgeslagen in ontnuchtering en pessimisme. In het Zuid-Afrikaanse proza slaat de vertwijfeling toe. Het individu probeert met de moed der wanhoop overeind te blijven in een wereld die weinig hoopvolle perspectieven biedt.

De meest ophefmakende publicaties van het afgelopen jaar waren geen literaire teksten maar de Ope brief aan Willem de Klerk van Chris Louw en het vervolg erop, het lijvige Boetman en die swanesang van die verligtes. In deze polemische geschriften lanceert Chris Louw een regelrechte aanval op de intellectuelen die onder het oude regime de dienst uitmaakten omdat zij de Afrikaner jarenlang een rad voor de ogen draaiden en nu nog altijd, ondanks het debacle van de apartheid, zijn agenda willen bepalen.

Dezelfde distantiëring van het verleden is het opzet van de ‘’n Tuiste vir almal’ campagne die eind 2000 door Carl Niehaus werd opgestart. Na de hoorzittingen en het rapport van de Waarheids- en Verzoeningscommissie krijgt nu de modale blanke de gelegenheid om met het apartheidsverleden in het reine te komen. Aan de blanke Zuid-Afrikaner wordt gevraagd een verklaring te ondertekenen waarin hij de schade die door de apartheid werd veroorzaakt en de blijvende gevolgen ervan erkent en zich bereid verklaart actief aan de heropbouw van zijn land mee te werken. Een aantal Afrikaanse schrijvers schaarden zich achter deze oproep.
Zowel de ‘Boetman’ teksten als de ‘’n Tuiste vir almal’ campagne waren erg omstreden. Het heftige publieke debat dat erdoor werd uitgelokt, is illustratief voor de verscheurdheid en de morele crisis binnen de Afrikaner gemeenschap. Het is dan ook geen wonder dat in het jongste Afrikaanse proza het zoeken naar heelheid vooropstaat.

Het individu en zijn omgeving

Koos Kombuis, in een eerder leven de dichter, prozaschrijver en protestzanger André Letoit, heeft al genoeg watertjes doorzwommen om op relatief jonge leeftijd de autobiografie Seks & Drugs & Boeremusiek te kunnen schrijven. De ondertitel luidt veelbetekenend ‘die memoires van ’n volksverraaier’. Koos Kombuis heeft zich inderdaad altijd tegen de traditionele verwachtingspatronen afgezet, vooral door de cultivering van een levensstijl die regelrecht indruiste tegen wat van de Afrikanerjeugd werd verwacht.

In zijn autobiografie heeft Koos Kombuis het vooral over zichzelf: zijn psychische problemen, zijn liederlijk leven met seks en drugs als voornaamste ingrediënten en zijn afkickperiode. Het boek beschrijft zijn groei naar volwassenheid. Koos Kombuis ontpopt zich uiteindelijk tot een gezapig burgermannetje met vrouw en kind-op-komst. Het is moeilijk in te denken dat deze boetvaardige christen “of sorts”, zoals hij zichzelf typeert, ooit het Afrikaner establishment zo in het harnas heeft kunnen jagen.

Over zijn politieke persona wordt haast niet gerept, afgezien van enkele verwijzingen naar de Alternatiewe Afrikaans Beweging en de beruchte Voëlvry-concerttoer van 1990. Naar de impact van zijn leefwijze, literair werk en muziek op de Afrikanerjeugd verwijst hij niet. Koos Kombuis licht zijn drijfveren, doelstellingen of idealen niet toe. De humoristische saus waarmee het geheel overgoten wordt, kan het gebrek aan substantie niet vergoeden. Dat het boek desondanks een voltreffer is, wijst erop dat Koos Kombuis heel wat verstokte fans heeft.

De drie zonen van P. H. Nortje, die hun bejaarde vader ervan overtuigen een laatste bezoek aan de ondertussen vervallen familieboerderij in de Baviaanskloof bij Willowmore te brengen, zijn zowat de tegenpolen van Koos Kombuis. Nortje groeide er op en zijn zonen brachten er onvergetelijke vakanties door. Volstruis, met wie gaan jy trou? is het verslag van deze ‘trip down memory lane’. Herinneringen uit de oude doos worden bij de vleet opgehaald.

Voor Nortje is het bezoek een nostalgische ‘herinneringstog’, die de lezer vanwege het clichématige karakter ervan nauwelijks kan boeien. Het interessante van het boek ligt in wat het onrechtstreeks over de psyche en de leefwereld van de Afrikaner onthult. Het legt immers de krachten bloot die hem maken tot wat hij is: familie, dorpsgemeenschap, boerderij, natuur, jacht en godsdienst. Daarnaast krijgt de lezer een intrigerende kijk op maatschappelijke conventies en verhoudingen: de verschillende gedragspatronen die voor jongens en meisjes gelden, de relaties tussen Afrikaners en Engelsen en tussen blanke baas en zwarte arbeider. Deze laatste lijken nog altijd niet veranderd te zijn. Politieke ontwikkelingen of maatschappelijke problemen komen niet ter sprake. De vraag die de lezer zich onvermijdelijk stelt, is hoe het mogelijk was om zo’n zelfgenoegzaam bestaan te leiden? Juist in zijn gewichtloze oppervlakkigheid reveleert Volstruis, met wie gaan jy trou? ongewild bijzonder veel.

Herinneringen zijn echter niet altijd rooskleurig. Rebunie is de eerste roman van de tachtigjarige P.J. Philander. De roman, die op ware gebeurtenissen gebaseerd is, speelt zich kort na de Tweede Wereldoorlog af. Centraal staat Kallie, een kleurlingonderwijzer. Zoals Abraham Esau in de Anglo-Boerenoorlog verzet hij zich tegen de willekeur en de terreur van de blanken. Hij moet het met de dood bekopen. Het racisme in de Zuid-Afrikaanse maatschappij, niet alleen van de blanken tegenover de kleurlingen, maar ook van de kleurlingen tegenover de zwarten wordt scherp aangeklaagd. Door de onbeholpen vertelstijl, de mank lopende intrige en de onovertuigende karakterisering blijft de roman echter in zijn goede bedoelingen steken.

Die slag van die breekbrander is een autobiografisch werk van E. Kotze waarin ze het verwerkingsproces van de dood van haar man beschrijft. Het heeft haar erg veel tijd en pijn gekost vooraleer ze de draad van haar leven weer kon opnemen. Het verdriet is ze ontgroeid, het gemis zal ze nooit te boven komen. Haar compromisloze liefde voor haar man is sterker dan de dood en geeft zin aan het leven. Kotze leert om te gaan met aftakeling en dood. Dankzij de genegenheid van haar vrienden en de liefde van haar kinderen weet ze weer vaste grond te vinden. Ook het schrijven zelf heeft een therapeutische uitwerking.

Die slag van die breekbrander is een aangrijpend verslag over de fragiliteit van het leven en de kracht van de liefde. Het boek groeit daardoor uit tot een ode aan een man en een landstreek. De barre westkust van Zuid-Afrika vormt inderdaad een passend decor voor het prangende drama dat er zich afspeelt. De sobere vertelstijl drukt op het werk een stempel van doorleefdheid, die los staat van alle valse sentimentaliteit.

Ons oorlog van Klaas Steytler begint eveneens met een bezoek aan het dodenrijk. Het is de bedoeling van de auteur om te achterhalen welke erfenis hij van zijn voorouders heeft meegekregen. Daarvoor moet hij teruggaan naar de Anglo-Boerenoorlog. Ons oorlog is een caleidoscopische familiekroniek waarin het oorlogswedervaren van de voorouders van de auteur wordt gedocumenteerd. Ze waren strijders aan Boerenkant, gevangenen in de concentratiekampen of slachtoffers van de Engelse bezetting. Uiteraard ligt de focus op de krijgsdaden van de Boeren en op het lijden van hun vrouwen en kinderen. Toch is het beeld van de oorlog niet ongenuanceerd. De Boeren gedragen zich niet altijd als onverschrokken helden; soms maken ze tragische fouten. Zelfs verraders van de Boerenzaak worden niet helemaal verketterd terwijl ook de Engelsen niet allen baarlijke duivels zijn.

De schrijver slaagt er voortreffelijk in aan de emotionaliteit die aan de oorlog kleeft, gestalte te geven. Ons oorlog bevestigt dat de Boerenoorlog een absoluut cruciale uitwerking op de Afrikaner heeft gehad. In het slothoofdstuk geeft de auteur aan dat de Anglo-Boerenoorlog de matrijs is waarop de Afrikaner werd gevormd en die hem “sy harde skil van granaat gegee het”. Hij blijft echter wel blind voor de tragische gevolgen ervan voor de rassenverhoudingen in Zuid-Afrika. Het lijkt, zoals in Volstruis, met wie gaan jy trou?, dat de tijd grotendeels heeft stilgestaan.
Dit gevoel overheerst ook bij het lezen van Pieternella van die Kaap van de succesauteur Dalene Matthee. Deze vlotgeschreven historische roman speelt zich op Mauritius af en traceert het leven van Pieternella, de dochter van Krotoa-Eva, de Hottentotvrouw die als tolk voor Jan van Riebeeck optrad. De zeemzoete inkleding maakt dit werk tot zuiver escapisme.

Een existentialistische nachtmerrie

Naast een wereld waarin de bakens duidelijk zijn uitgezet en die daardoor een veilig nest biedt, bestaat er ook een andere waarin de traditionele Afrikaner waarden hoegenaamd geen geldigheid hebben. Hier zijn er geen vaste referentiepunten meer; hier ontbreekt elk vertrouwd verwijzingsraamwerk zodat het individu volledig op zichzelf is aangewezen. Hij heeft elk houvast verloren waardoor slechts grauwe troosteloosheid overblijft.

Veel dieper dan Ingrid Dorfling, de hoofdfiguur uit Raaiselkind van Annelie Botes, kan men niet vallen. Ingrid is aangehouden op verdenking van de moord op haar autistische zoon. In flashbacks herleeft ze de hel die ze doormaakte: haar man pleegde zelfmoord en door haar dorpsgenoten en de kerkgemeenschap werd ze uitgestoten. Maar eind goed, al goed. Botes weet vakkundig, maar erg doorzichtig, de emoties van de lezer te bespelen. Het is de sterkte en de zwakte van deze roman.

In Sweisbril van Jaco Botha komt er na regen geen zonneschijn. “My bemoeienis is met dié wat gebreek is, sonder dat hulle ooit heel was” schrijft de auteur in het voorwoord. In deze pocketbundel is het perspectief doorgaans dat van de man. Het leven is voor hem allesbehalve een sprookje. Ondanks alle goede bedoelingen komt hij steeds weer in een cul-de-sac terecht. Gevoelens van onlust zijn schering en inslag. De mens zit met zichzelf en met de anderen opgescheept. Alles wat rest, is om zich blind te maken voor de meedogenloze realiteit, het bestaan met bittere ironie en wrang cynisme te lijf te gaan of zich moedeloos bij de zielsdodende banaliteit van het alledaagse neer te leggen.

Jaco Botha toont de kille schaduwkant van het leven en deconstrueert terzelfder tijd de traditionele iconen van de Afrikaner samenleving. De schrijver hanteert een afgestroopt proza, gelardeerd met vlijmscherpe dialogen. Via filmische beelden weet hij feilloos emoties op te roepen en trefzeker sfeer te scheppen.

De verhalenbundel Die aptyt van Anna Blow van Emile Joubert vertoont heel wat overeenkomsten met Sweisbril. De onmogelijkheid om zinvolle relaties aan te gaan staat bij Joubert centraal. Telkens wordt de illusie van geluk en liefde als een zeepbel doorprikt. In een wereld waarin mensen elkaar voortdurend de duivel aandoen, is weerwraak de enige manier om vergelding en gerechtigheid te bekomen. Dat de meeste verhalen zich tegen de achtergrond van het nieuwe Zuid-Afrika afspelen, is zeker geen toeval. Joubert jaagt, in het spoor van Roald Dahl, echter al te veel op goedkope effecten. Het einde van de verhalen is meestal verrassend inventief maar dikwijls te weinig onthullend.

Ook een aantal verhalen uit Twaalf, de jongste verhalenbundel van Eben Venter, spelen zich in het nieuwe Zuid-Afrika af. De zwarte machtsovername is een feit, de blanke moet zich noodgedwongen aanpassen. De tegenstellingen tussen de rassen maken vreedzaam samenleven echter erg problematisch. Venter schrijft over de duistere impulsen die de mens drijven en die hem van de anderen vervreemden. Hij heeft zijn leven niet onder controle, ook al omdat hij zijn frustraties niet kan onderdrukken. Soms weet Venter door een humoristische pointe de zwaarmoedigheid enigszins te verdrijven. Venter is een knap verteller, maar de vonk slaat niet altijd over.

Een zekere luchthartigheid kenmerkt ook Stinkafrikaners van Tom Dreyer, ondanks het feit dat deze roman wordt bevolkt door personages die zich op de rand van de maatschappij bewegen. De hoofdfiguur is Niklaas Slachter. Hij is op de dool geraakt nadat hij wegens emotionele onstabiliteit oneervol uit de veiligheidsdienst werd ontslagen. Daarnaast figureren ook Joep Visagie, een hondenvanger, Sybrand Ploff, die de wereld wil opblazen, de bendeleiders Theodore Hanekom, alias die Baas, en Joe Perreira en hun lijfwachten, en Billy en Margriet, hoertjes uit The Tropical Flower Club. De wegen van dit kleurrijke gezelschap kruisen elkaar voortdurend. Niklaas, Joep en Sybrand leiden een uitzichtloos bestaan. Dat het decor voor het gebeuren Parow is, een vale industriële voorstad van Kaapstad, maakt de sfeer er alleen maar grimmiger op.

Stinkafrikaners handelt over gebroken levens en onvervulde verwachtingen. De mens denkt steeds weer een slag te kunnen slaan maar hij komt er meestal bekaaid af. Hij bezit bovendien niet de gedrevenheid, de intelligentie of de weerbaarheid om iets aan zijn situatie te veranderen. Het leven draait hem telkens weer een loer. Tom Dreyer plaatst zijn karikaturale personages in een potsierlijke wereld waarvan het groteske karakter door zwarte humor nog verder in de verf wordt gezet.

Dreyer gebruikt hetzelfde recept als in Erdvarkfontein, zijn eersteling. Vanwege het déjà-vu effect is de spankracht ervan nu minder groot. Bovendien is het kluwen van gebeurtenissen en personages te opvallend gemanipuleerd waardoor de verschillende verhaallijnen ietwat geforceerd op het onvermijdelijke einde afstevenen.

Magisch realisme

Die mense wat so rou is, de debuutroman van Zenobia Kock, heeft ook een eerder lichtvoetige aanslag. Het werk is opgezet als een detective die een beeld brengt van het reilen en zeilen op Donkerbos, een typisch plattelands dorpje. De man van Maria Marais is er predikant. Als Anna Brown, de vrouw van een rijke boer, verdwijnt, trekt de onconventionele Maria op eigen houtje, als een echte Miss Marple, op onderzoek uit. Het brengt haar naar alle hoeken van het dorp.

Met humor en ironie becommentarieert Maria Marais de handel en wandel van haar dorpsgenoten die ze fijnzinnig weet te portretteren. Die mense wat so rou is is een lichtlopend verhaal dat niet verstoken is van een dosis sociale kritiek, vooral op de blanken omdat zij het nieuwe Zuid-Afrika nog niet hebben aanvaard.

Racisme in de kleurlinggemeenschap vormt het onderwerp van de derde roman van E.K.M. Dido, ’n Stringetjie blou krale. Als ze voortdurend door nachtmerries geplaagd wordt, is Nancy Hendriks verplicht de confrontatie met haar verleden aan te gaan. Ze heeft haar zwarte afkomst verloochend en zich volledig in de kleurlinggemeenschap geïntegreerd. Slechts door te erkennen waar ze vandaan komt, kan Nancy innerlijke vrede vinden, ondanks de huwelijksproblemen die daardoor worden veroorzaakt.

De roman houdt een scherpe veroordeling in van de racistische houding van de kleurlingen tegenover de zwarten. Met de komst van een zwarte meerderheidsregering is hier geen verandering in gekomen, integendeel. Er wordt echter geen enkele poging aangewend om de oorzaken van dit racisme te achterhalen. De lezer moet het uitsluitend stellen met het levensverhaal van Nancy dat daardoor de allure van een soap opera krijgt.

Zowel in Die mense wat so rou is als in ’n Stringetjie blou krale wordt een sangoma, een toverdokter, opgevoerd. Niet alles is immers rationeel vatbaar. Ook in de jongste romans van André Brink en Etienne van Heerden, respectievelijk Donkermaan, bekroond met de Hertzogprijs, en Die swye van Mario Salviati zijn mysterieuze krachten werkzaam.

Donkermaan begint met de zin: “Daar is ’n spook in die huis”. Op aandringen van zijn zonen zoekt de 65-jarige weduwnaar Ruben Olivier een logé. Ruben, hoe kan het ook anders bij Brink, laat zich inpalmen door een aantrekkelijke 29-jarige vrouw, Tessa Butler. Het is het begin van een platonische verhouding. Ruben begeert Tessa maar beseft dat het water tussen hen veel te diep is. Terwijl Tessa ongestoord haar gang gaat, gedraagt hij zich afwisselend als een jaloerse echtgenoot en een bekommerde vader. Uiteindelijk gunt Ruben Tessa haar vrijheid en blijft hij alleen achter.

De relatie tussen Ruben en Tessa wordt gesitueerd tegen de achtergrond van de criminaliteitsgolf die angstaanjagende proporties aanneemt en de algemene verloedering van de samenleving. Aan de spiraal van geweld en corruptie is niet te ontkomen. Door zijn liefde voor Tessa ontdekt Ruben, een wereldvreemd bibliothecaris, dat hij anderen nodig heeft en wordt hij zich weer bewust van de buitenwereld, waarvan Margrieta, de huishoudster, en Antje van Bengale, het huisspook, de vertegenwoordigers zijn. Donkermaan levert een pleidooi voor engagement in de samenleving omdat alleen daardoor de situatie in Zuid-Afrika ten goede kan veranderen. Brinks boodschap is er een van geloof en hoop. Donkermaan treedt daarmee rechtstreeks in discussie met Disgrace van J.M. Coetzee.

Brink is een rasverteller die over een weergaloos stilistisch vermogen beschikt en aan zijn verhaalstof steeds een onstuitbaar élan weet te geven. Brinks beheptheid met mooie, meestal jongere vrouwen leidt echter tot een al te grote voorspelbaarheid en tot passages die de meligheid van een stationsroman nauwelijks overstijgen. Bovendien is de manier waarop de liefdesobsessie van Ruben wordt omgebogen tot een oproep tot engagement weinig overtuigend. Ook de vraag hoe Ruben zich maatschappelijk zou moeten inzetten, wordt niet beantwoord. Het schrijven van een roman is voor hem ongetwijfeld de veiligste optie.

Die swye van Mario Salviati speelt zich af op het dorpje Tallejare, gelegen aan de rand van de Moordenaarskaroo en aan de voet van de Berg Onwaarskynlik, een ideale omgeving voor een magisch-realistisch werk. Ingi Friedländer heeft van het Nationale Museum in Kaapstad de opdracht gekregen het beeld ‘Visman Steier’ van de plaatselijke kunstenaar Jonty Jack te kopen. Met dit doel verblijft ze enkele weken op Tallejare waar ze geïntrigeerd raakt door de oude verhalen, legendes en mythen. Door het verleden op te rakelen komt ze meer te weten over de verdeeldheid tussen de families Bergh en Pistorius en ontdekt ze nog enkele oude lijken in de kast, in casu een berggrot. Het belangrijkste geheim over het verleden wordt niet ontsluierd. Ingi gooit onwetend de sleutel ertoe weg.

Naast het verleden ontdekt Ingi ook zichzelf. Ze beseft dat ze kunstenaar wil worden. Haar verblijf in het dorp heeft haar in staat gesteld tot klaarheid te komen. Eenzelfde bewustwordingsproces speelt zich ook in ’n Ou begin van Eleanor Baker af. In tegenstelling tot het onnatuurlijke en jachtige stadsleven biedt de dorpsomgeving het individu de mogelijkheid tot herbronning.

Op ingenieuze wijze verbindt Etienne van Heerden de levensverhalen van de verschillende personages met de geschiedenis van Zuid-Afrika: de ontdekkingsreizen naar het binnenland, de Anglo-Boerenoorlog en meer specifiek het mysterie rond de verdwijning van het Krugergoud, de opkomst en neergang van de struisvogelboeren, de Tweede Wereldoorlog, het zoeken naar water, de rassenproblematiek en tenslotte de nieuwe bedeling. Tallejare is een microkosmos van Zuid-Afrika. Tegelijkertijd weet de schrijver geloofwaardige personages te creëren en de menselijke verhoudingen en spanningen in een kleine dorpsgemeenschap raak te tekenen. Die swye van Mario Salviati geeft een totaalbeeld van de breuk- en de krachtlijnen die doorheen de Zuid-Afrikaanse maatschappij lopen en van de impulsen die het optreden van de mens bepalen.

Er komt een veelheid van thema’s aan bod zoals hebzucht, liefde, het zoeken naar geluk en erkenning, discriminatie, de ontvluchting van het verleden en het kunstenaarschap. Overwoekering is het haast onvermijdelijke gevolg. Er worden te veel draden gesponnen en te veel thema’s ontgonnen. De roman gaat bovendien gebukt onder een overdaad aan symboliek. Dit alles leidt tot onduidelijkheden en tegenspraken. Etienne van Heerden heeft een door en door Zuid-Afrikaanse roman geschreven die zijn ambitie niet kan waarmaken.

Het jongste Afrikaanse proza plaatst het individu in een problematische verhouding met zijn omgeving. De situering van de verhaalwereld tegen de achtergrond van het nieuwe Zuid-Afrika geeft hieraan nog extra pregnantie. Het zoeken naar heelheid is de belangrijkste uitdaging. Oplossingen, als ze al te vinden zijn, zijn steeds van individuele makelij. De grote ideologieën hebben voorgoed afgedaan.

Publiseer: Januarie 2009

 

© Catharina Loader 2001